Uitspraak
16 juni 2015, 14/6259 en 14/6260 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante werd behandeld. Appellante ontving sinds 30 september 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was sinds 1990 getrouwd met appellant. Na een anonieme melding dat appellante samenwoonde met appellant, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat appellante niet had gemeld. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur een onjuiste maatstaf had aangelegd door te toetsen aan het criterium gezamenlijke huishouding, maar bevestigde wel de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de waarnemingen een inbreuk op hun privéleven vormden en dat de getuigenverklaringen onvoldoende waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende basis boden voor de conclusie dat appellanten niet duurzaam gescheiden leefden. De verklaringen van appellante werden als betrouwbaar beschouwd, ondanks haar claim dat ze onder druk waren afgelegd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verwierp het hoger beroep.