ECLI:NL:CRVB:2019:3386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
18/2455 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AIO-aanvulling en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1941 en gehuwd met X, ontving sinds 1 juli 2006 een onvolledig ouderdomspensioen met partnertoeslag op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarnaast ontvingen appellant en X een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden. Echter, na de emigratie van X naar Groot-Brittannië in januari 2014, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) de AIO-aanvulling van appellant herzien naar de norm voor alleenstaanden, op basis van de veronderstelling dat appellant en X duurzaam gescheiden leven.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij en X niet duurzaam gescheiden leven, en dat de Svb ten onrechte zijn AIO-aanvulling heeft herzien. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant en X niet duurzaam gescheiden leven. Dit is onderbouwd door de onderzoeksbevindingen van de Svb, waaruit blijkt dat appellant en X regelmatig contact hebben, elkaar bezoeken en samen tijd doorbrengen. De Raad heeft benadrukt dat de motieven voor het al dan niet verbreken van de echtelijke samenleving niet relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven.

De Raad heeft geconcludeerd dat de herziening van de AIO-aanvulling naar de norm voor gehuwden terecht is gebeurd, en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

18 2455 PW

Datum uitspraak: 29 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2018, 17/7068 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G. Hagens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1941 en gehuwd met X., ontving sinds 1 juli 2006 een onvolledig ouderdomspensioen met partnertoeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). In aanvulling hierop ontvingen appellant en X een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
X is per januari 2014 naar Groot-Brittannië geëmigreerd. Naar aanleiding daarvan heeft de Svb bij afzonderlijke besluiten van 22 januari 2014 het ouderdomspensioen en de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande op de grond dat appellant en X duurzaam gescheiden leven.
1.3.
Naar aanleiding van de melding van appellant dat hij van 14 maart 2017 tot en met
10 juni 2017 in Londen op het adres van X zal verblijven, heeft een toezichthouder van de afdeling Handhaving van de Svb een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. In dat kader heeft de toezichthouder onder meer dossieronderzoek verricht, appellant verzocht een formulier “onderzoek woonsituatie” in te vullen en op 4 juli 2017 met een tweede toezichthouder een huisbezoek afgelegd op het adres van appellant. Appellant is eerder, te weten op 13 mei 2017, teruggekeerd naar Nederland en heeft op 15 mei 2017 het formulier “onderzoek woonsituatie” ingevuld. Tijdens het huisbezoek hebben de toezichthouders appellant gesproken en heeft appellant een formulier “onderzoek DGL (lees: duurzaam gescheiden leven)” ingevuld. Tijdens het huisbezoek was een kennis van appellant aanwezig, die als tolk heeft opgetreden en het formulier “onderzoek DGL” mede heeft ondertekend. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 6 juli 2017.
1.4.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 26 juli 2017 het ouderdomspensioen van appellant met ingang van augustus 2017 te herzien naar de norm voor een gehuwde. Bij besluit van 1 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van augustus 2017 herzien naar de norm voor een gehuwde. De Svb heeft aan deze besluiten ten grondslag gelegd dat appellant en X niet duurzaam gescheiden leven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten pas sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3019, 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.3.
Het besluit tot herziening van de AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de feiten moet verzamelen.
4.4.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat hij niet mag worden gehouden aan zijn op 4 juli 2017 afgelegde en in het formulier “onderzoek DGL” ondertekende verklaring, omdat appellant nagenoeg geen Nederlands spreekt en ook zijn tolk het Nederlands slechts beperkt machtig is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De verklaring van appellant, zoals met behulp van een tolk afgelegd en ingevuld op het formulier “onderzoek DGL”, hebben de toezichthouders met appellant doorgenomen, waarna hij deze verklaring zonder enig voorbehoud heeft ondertekend. De tolk heeft deze verklaring eveneens ondertekend. Appellant kan aan deze verklaring worden gehouden.
4.5.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het standpunt van de Svb dat appellant en X op 1 augustus 2017, de datum met ingang van wanneer de AIO-aanvulling is herzien, niet (langer) duurzaam gescheiden leefden. Daartoe is het volgende van belang.
4.5.1.
Uit de verklaring van appellant, zoals ingevuld op het formulier “onderzoek DGL” van 4 juli 2017, komt onder meer het volgende naar voren. Appellant heeft verklaard dat hij een goede relatie met X en hun kinderen heeft, maar dat zij elkaar alleen niet veel zien. X verblijft in Engeland, omdat zij graag bij de kinderen, die daar wonen en werken, wil zijn. Appellant wil in Nederland wonen. Appellant is sinds 1 januari 2014 één keer bij zijn vrouw en kinderen in Engeland geweest. De kinderen en kleinkinderen komen tweemaal per jaar naar Nederland voor een tot twee weken. X komt drie keer per jaar naar Nederland voor een tot drie weken. Als de kinderen, kleinkinderen of X naar Nederland komen, verblijven zij bij appellant in de woning. Zij eten dan gezamenlijk. Als alleen X komt, eten zij ook gezamenlijk. X kookt en helpt dan mee in de huishouding. De boodschappen betalen ze dan gezamenlijk. Ook heeft appellant verklaard dat hij zijn vrouw eenmaal per week belt en dat de huidige situatie als duurzaam is bedoeld. Als X in Nederland is, gaan zij soms samen naar vrienden. Iedereen weet dat zij gehuwd zijn. Er staan nog wat spullen van X in de woning, waaronder kleding.
4.5.2.
Gelet op de onder 4.5.1 genoemde feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellant en X ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidde als ware hij niet met de ander gehuwd. Appellant en X hebben regelmatig contact met elkaar en verblijven ook gedurende langere periodes bij elkaar. Ook verrichten zij diensten voor elkaar. Zo verschaffen zij elkaar onderdak en kookt X voor appellant, en doen zij samen het huishouden.
4.5.3.
Dat appellant, naar hij heeft gesteld, slechts contact had met X in het belang van de kinderen en vanuit een poging de relatie met X te herstellen, maakt het voorgaande niet anders. Zoals in 4.2 is overwogen, zijn de motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving (nog) niet is verbroken, niet relevant. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5.3 volgt dat de Svb zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 1 augustus 2017 niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De AIO-aanvulling van appellant is dan ook terecht herzien naar de norm voor een gehuwde.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.G. Hink als voorzitter en E.C.G. Okhuizen en
P.J. Huisman als leden, in tegenwoordigheid van P.Y.M. Liu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2019.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.