ECLI:NL:CRVB:2017:568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
14/6244 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag ouderdomspensioen en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft betrokkene, die in 2005 is gehuwd, een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij stelde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij met name de frequente contacten tussen betrokkene en zijn echtgenote, gezamenlijke familiebezoeken en vakanties, en de financiële bijdrage van betrokkene aan de woning van zijn echtgenote van belang zijn. De Raad oordeelt dat deze omstandigheden in de weg staan aan de conclusie dat betrokkene en zijn echtgenote een leven leidden als waren zij ongehuwd. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

14/6244 AOW
Datum uitspraak: 17 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2014, 14/2465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[Betrokkene], [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.G.C. van Ingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017. Namens appellant is
mr. A. van der Weerd verschenen. Betrokkene is – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft bij appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij op [in] 2005 gehuwd is, maar dat hij sindsdien duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote.
1.2.
Appellant heeft betrokkene bij besluit van 11 december 2013 met ingang van
14 september 2012 een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van
17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft appellant dat bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in de situatie van betrokkene en zijn echtgenote geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 11 december 2013 herroepen en bepaald dat aan betrokkene per 14 september 2012 een ouderdomspensioen wordt toegekend naar de norm van een ongehuwde, met bepalingen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3. Appellant is in hoger beroep gekomen. Daarbij is gesteld dat gezien de contacten tussen betrokkene en zijn echtgenote geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.1.
De Raad gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals die door de rechtbank in punt 8 van de aangevallen uitspraak zijn vastgesteld, waarbij betrokkene wordt aangeduid als eiser en appellant als verweerder:
“Eiser en zijn echtgenote zijn getrouwd op [in] 2005. Ze kennen elkaar sinds de jaren ’70 en hebben ook al lange tijd een relatie. Ze hebben samengewoond, maar nooit echtelijk, en leven sinds de jaren ’80 niet meer in hetzelfde huis. Sinds 1997 woont eiser in Frankfurt, Duitsland, en werkt hij aldaar. Sinds februari 2006 werkt hij in Oxford, [woonplaats], en in verband daarmee woont hij daar voor in ieder geval zes maanden per jaar. Voor de belastingen worden eiser en zijn echtgenote ieder als alleenstaande aangeslagen. Eiser en zijn echtgenote hebben twee kinderen, van 20 en 17 jaar oud. Het jongste kind woont bij zijn moeder in [plaatsnaam], de ander woont zelfstandig. Eiser levert een financiële bijdrage aan de opvoeding en betaalt mede de studies van de kinderen. Ook is eiser mede-eigenaar van het huis in [plaatsnaam] en betaalt hij via zijn echtgenote mee aan gas, water en licht. Eiser en zijn echtgenote hebben geen gezamenlijke bankrekening. Eiser verblijft tweewekelijks een weekend in Nederland. Hij verblijft dan in het huis in [plaatsnaam]. Verder ondernemen eiser en zijn echtgenote ongeveer eens in de twee a drie maanden gezamenlijk sociale activiteiten, meestal in de vorm van familiebezoek met de kinderen. Eiser en zijn echtgenote naast het tweewekelijkse contact alleen contact indien noodzakelijk. Desgevraagd stelt eiser dat het niet de bedoeling is dat hij en zijn echtgenote bij ziekte voor elkaar gaan zorgen. Als hij nu ziek is, lost hij dat zonder haar op. Zijn sociale leven ligt ook met name in Duitsland. Het huwelijk in 2005 is met name bedoeld geweest om de band te bevestigen en overstaan van de kinderen en de situatie voor hen te normaliseren. Het huwelijk is niet zozeer ingegeven door de onderlinge romantische band. Per 1 oktober 2014 stopt eisers werk in Oxford. Ter zitting heeft eiser verklaard van plan te zijn om dan in zijn appartement in Frankfurt te blijven wonen.”
4.2.
Artikel 1, derde lid, van de AOW luidt:
“3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.”
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven van gehuwden sprake indien de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd was en deze toestand door beiden of één van hen als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een – al dan niet van een gezamenlijke huishouding te onderscheiden – vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Evenwel is niet uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4.
Anders dan de rechtbank en met appellant is de Raad van oordeel dat in de onder 4.1 genoemde omstandigheden ten tijde in geding geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Hierbij zijn met name van belang de frequente contacten tussen betrokkene en zijn echtgenote, de gezamenlijke familiebezoeken en vakanties en de financiële bijdrage van appellant aan de woning waarin zijn echtgenote woonachtig was. Dit alles staat in de weg aan de conclusie dat betrokkene en zijn echtgenote een leven leidden als waren zij ongehuwd.
4.5.
Wel kan worden ingestemd met de door de rechtbank ten overvloede gegeven overweging dat het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen gehuwde en ongehuwde AOW-gerechtigden niet in strijd is met het in diverse internationale verdragen neergelegde discriminatieverbod.
4.6.
Vooropgesteld moet worden dat de verdragsrechtelijke discriminatieverboden niet meebrengen dat elke ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen verboden is, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op het gebied van de sociale zekerheid aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen al dan niet als gelijk moeten worden beschouwd, en, indien zij als gelijk worden beschouwd, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen.
4.7.
Gezien de sociale, persoonlijke en juridische gevolgen die een huwelijk met zich meebrengt, is er voldoende rechtvaardiging om voor de toepassing van de AOW het hier aan de orde zijnde onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden – voor zover deze al als gelijke gevallen zijn aan te merken – gerechtvaardigd te achten.
4.8.
Het onder 4.1 tot en met 4.7 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het inleidend beroep ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH [plaatsnaam]) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

RH