ECLI:NL:CRVB:2017:4029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstand en godsdienstvrijheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de intrekking van bijstand aan appellanten is bevestigd. Appellant ontving vanaf 5 februari 2009 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) als alleenstaande. Op 2 september 2014 zijn appellanten voor de Nederlandse wet gehuwd, maar dit huwelijk werd niet gemeld bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam. DWI ontdekte het huwelijk op 19 januari 2015 en startte een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Op basis van de bevindingen heeft het college de bijstand per 2 september 2014 ingetrokken, omdat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de intrekking van de bijstand in strijd is met hun vrijheid van godsdienst, zoals vastgelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de toepassing van artikel 3 van de PW in dit geval niet in strijd is met de godsdienstvrijheid. De Raad stelt vast dat appellanten na hun huwelijk de intentie hadden om samen te wonen, wat betekent dat zij als gehuwd moeten worden aangemerkt. De Raad wijst erop dat de wetgever onderscheid maakt tussen gehuwden en alleenstaanden in de bijstandsverlening, en dat dit onderscheid gerechtvaardigd is in het belang van een evenwichtige besteding van publieke middelen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 november 2017.