In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante ontving sinds 1 november 2010 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Op 3 december 2017 vertrok zij naar Turkije, maar meldde dit niet aan het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Het college trok de bijstand per 3 december 2017 in en vorderde de kosten van bijstand terug, alsook legde het een boete op. Appellante keerde op 1 mei 2018 terug naar Nederland en maakte bezwaar tegen de besluiten van het college. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante haar vertrek naar het buitenland niet tijdig had gemeld, wat leidde tot onterecht ontvangen bijstand. De Raad bevestigde dat het college verplicht was de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. Echter, de Raad oordeelde ook dat de opgelegde boete van € 235,62 op nihil moest worden gesteld, omdat de schending van de inlichtingenverplichting geen benadelingsbedrag had veroorzaakt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het boetebedrag werd vastgesteld op € 0,-. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal op € 2.625,- werden begroot.