ECLI:NL:RBMNE:2021:1355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/16/506062 / HA RK 20-191
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S.H. Bokx - Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG afgewezen

In deze zaak heeft de heer [verzoeker] op 21 juli 2020 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, waarin hij op basis van artikel 35 lid 2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) verzocht om inzage in de persoonsgegevens die ABN AMRO BANK N.V. over hem heeft verwerkt. ABN AMRO heeft hierop gereageerd met een verweerschrift op 9 oktober 2020. De rechtbank heeft op 22 januari 2021 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de heer [A] namens de verzoeker en de advocaten van ABN AMRO, mr. R.L. Ubels en mr. [B], aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat ABN AMRO een klantonderzoek naar [verzoeker] uitvoert in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). [verzoeker] heeft op 29 april 2020 een verzoek ingediend om inzage in alle gegevens die ABN AMRO over hem heeft, maar ABN AMRO heeft slechts een verwerkingsoverzicht verstrekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het recht op inzage volgens artikel 15 AVG niet betekent dat de betrokkene recht heeft op inzage in alle documenten waarin zijn persoonsgegevens voorkomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verwerkingsoverzicht van ABN AMRO volledig is en dat [verzoeker] geen belang heeft bij het verzoek om de onderliggende stukken te verstrekken, aangezien hij al toegang heeft tot de relevante informatie.

De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO, die zijn begroot op € 1.782,--. Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Bokx - Boom en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/506062 / HA RK 20-191
Beschikking van 10 maart 2021
in de zaak van
de heer [verzoeker],
wonende in [woonplaats] , België,
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: Van Rheenen Politiek Onderzoek & Adviesbureau,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat: mr. R.L. Ubels.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 21 juli 2020 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. Het verzoekschrift is gebaseerd op artikel 35 lid 2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG). ABN AMRO heeft op 9 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald. Die vond plaats op 22 januari 2021 via Skype. De heer [A] is namens [verzoeker] verschenen. ABN AMRO is vertegenwoordigd door haar advocaten mr. R.L. Ubels en mr. [B] en twee van haar privacy-officers de heer [C] en mevrouw [D] .
1.3.
De rechtbank heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
ABN AMRO doet een klantonderzoek naar [verzoeker] in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft). Op 2 maart 2020 hebben [verzoeker] en ABN AMRO daarover een gesprek gehad. ABN AMRO heeft naar aanleiding van het gesprek een aantal aanvullende vragen gesteld. [verzoeker] heeft op 15 april 2020 een reactie gegeven op de vragen van ABN AMRO.
2.2.
Op 29 april 2020 heeft [verzoeker] een verzoek op grond van artikel 12 en 15 lid 1 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) bij ABN AMRO ingediend. [verzoeker] wilde met dat verzoek bereiken dat ABN AMRO met hem deelt welke gegevens van [verzoeker] haar dossier bevat. [verzoeker] heeft daarom aan ABN AMRO verzocht dat zij alle stukken uit het Wwft-onderzoek verstrekt waarin de naam van [verzoeker] wordt genoemd. ABN AMRO heeft op 2 oktober 2020 een overzicht verstrekt van de persoonsgegevens van [verzoeker] die zij vanwege het Wwft-onderzoek heeft verwerkt, met daarin beschreven waar die gegevens vandaan komen en of die met anderen worden gedeeld.
2.3.
[verzoeker] is van mening dat het verwerkingsoverzicht niet voldoende is. Hij stelt dat hij recht heeft op inzage in alle stukken waarin zijn naam is genoemd. [verzoeker] heeft daarom de rechtbank verzocht om ABN AMRO te veroordelen tot afgifte van alle onderliggende stukken en de bijbehorende brongegevens van de persoonsgegevens die in het kader van het Wwft-onderzoek zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom.
2.4.
ABN AMRO heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] . De rechtbank gaat hierna (waar nodig) in op het verweer van ABN AMRO.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
Op grond van artikel 262 Rv is de rechtbank van de woonplaats van de verzoeker of van één van de belanghebbenden, waaronder de verweerster, bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen. [verzoeker] woont in België en heeft zijn keuze voor deze rechtbank kennelijk gebaseerd op de woonplaats van verweerster; die van ABN AMRO. In artikelen 1:10 en 1:14 BW is bepaald wat de woonplaats van een rechtspersoon is. Dat is volgens artikel 1:10 BW de plaats van vestiging van de statutaire zetel. De statutaire zetel van ABN AMRO is gelegen in Amsterdam. Uit artikel 1:14 BW volgt dat een rechtspersoon ten aanzien van de aangelegenheden die een bepaald kantoor betreffen, mede haar woonplaats heeft in de plaats van dat kantoor.
3.2.
De rechtbank leidt uit de correspondentie tussen [verzoeker] en ABN AMRO af dat er voornamelijk gecorrespondeerd is met de vestiging van ABN AMRO in [vestigingsplaats] en gaat er daarom van uit dat (de aanloop naar) deze zaak een aangelegenheid is die het kantoor van ABN AMRO in [vestigingsplaats] betreft. De rechtbank acht zich daarom bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
Omvang recht van inzage volgens artikel 15 AVG
3.3.
De rechtbank moet beoordelen of [verzoeker] op grond van artikel 15 AVG recht heeft op de onderliggende stukken van de persoonsgegevens die worden genoemd in het verwerkingsoverzicht dat ABN AMRO op 2 oktober 2020 heeft verstrekt. Dat verwerkingsoverzicht ziet op de persoonsgegevens die ABN AMRO heeft verwerkt in het kader van het Wwft-onderzoek. Daarbij is het volgende van belang.
3.4.
Het doel van artikel 15 AVG is om een betrokkene in staat te stellen kennis te nemen van de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld en te controleren of die gegevens juist zijn en rechtmatig zijn vastgelegd. In artikel 15 AVG is bepaald:
‘1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a)
de verwerkingsdoeleinden;
b)
de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c)
de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
[...]
g)
wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
[...]
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen.[...]’
3.5.
Het inzagerecht volgens artikel 15 AVG is beperkt tot persoonsgegevens. De uitleg van het begrip ‘persoonsgegevens’ is dus bepalend voor de reikwijdte van het inzagerecht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft overwogen dat het begrip persoonsgegevens zich potentieel uitstrekt tot elk soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie die de betrokkene betreft. Van dat laatste is sprake als de informatie vanwege haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon. [1] Dit betekent dat als de gegevens medebepalend zijn voor de wijze waarop de betrokken persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld, die gegevens als persoonsgegevens worden aangemerkt. Niet alleen gegevens op basis waarvan een natuurlijk persoon geïdentificeerd kan worden, maar ook feitelijke of waarderende gegevens over eigenschappen, opvattingen of gedragingen van een persoon zijn dus persoonsgegevens. Voor zover dergelijke gegevens geautomatiseerd worden verwerkt of voorkomen in bestanden is het inzagerecht daarop van toepassing. [2]
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat het recht op inzage van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15 AVG in beginsel niet betekent dat de betrokkene zonder meer recht heeft op inzage in of kopieën van de stukken of bestanden als daarin zijn persoonsgegevens voorkomen. In welke materiële vorm de gegevens moeten worden verstrekt, is afhankelijk van de concrete omstandigheden. Er moet namelijk ook steeds worden bekeken of het mogelijk is om aan het inzageverzoek te voldoen met een andere vorm van verstrekking. [3] Er bestaat dus geen absoluut recht op inzage in alle stukken. Maar er bestaat in ieder geval een recht op een volledig verwerkingsoverzicht (in begrijpelijke vorm) van alle persoonsgegevens. Dat wil zeggen in een vorm die de betrokkene in staat stelt kennis te nemen van zijn gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met de AVG.
3.7.
Als documenten niet alleen NAW-gegevens bevatten, maar ook feitelijke en waarderende gegevens over eigenschappen of gedragingen van een persoon lenen die gegevens zich niet altijd goed voor opname in een verwerkingsoverzicht. Volgens de Hoge Raad kan de betrokkene dan ook recht hebben op een (eventueel deels zwartgemaakte) kopie van de documenten waarin die gegevens zijn opgenomen, omdat dat de meest effectieve wijze is waarop voldaan kan worden aan de verplichting zo volledig en duidelijk mogelijk informatie te verschaffen aan de hand waarvan de rechtmatigheid en juistheid van de gegevens kan worden gecontroleerd. [4]
3.8.
De rechtbank merkt daarbij op dat het inzagerecht zich niet uitstrekt tot (delen van) interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van de verwerkingsverantwoordelijke bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad. [5] Ook juridische analyses naar aanleiding van persoonsgegevens kunnen als zodanig niet worden gekwalificeerd als persoonsgegevens. [6]
3.9.
De rechtbank beoordeelt hierna eerst of kan worden aangenomen dat ABN AMRO een volledig verwerkingsoverzicht heeft verstrekt. Daarna beoordeelt de rechtbank of [verzoeker] belang heeft bij zijn verzoek om de onderliggende stukken (ook wel: brongegevens).
Welke persoonsgegevens heeft ABN AMRO opgenomen in haar verwerkingsoverzicht?3.10. Het verwerkingsoverzicht van ABN AMRO bestaat uit een aantal onderdelen. Eerst geeft ABN AMRO een opsomming van de algemene persoonsgegevens van [verzoeker] zoals zijn naam, geboortedatum en -plaats, burgerlijke staat, BSN-nummer, adres, telefoonnummer,
e-mailadres en de namen van de vennootschappen waarvan [verzoeker] directeur-grootaandeelhouder is. De rechtbank gaat ervan uit dat [verzoeker] bekend is met deze informatie en dat hij de bronnen waarin die informatie is vastgelegd, zelf kan raadplegen.
3.11.
Daarna noemt ABN AMRO de persoonsgegevens van [verzoeker] die zij heeft verwerkt in het kader van het Wwft-onderzoek. Een deel daarvan heeft ABN AMRO afgeleid uit de rekeninggegevens van [verzoeker] . Het gaat over transacties op de bankrekening van [bedrijfsnaam] B.V. en de daaropvolgende geldopnames in twee specifiek genoemde periodes. Het gaat ook over de wijze waarop [verzoeker] geld opneemt bij de bank in [plaatsnaam 1] en de wijze waarop de bankrekening van [verzoeker] ’s autobedrijf en handelsonderneming B.V. sinds september 2018 wordt gebruikt. De rechtbank gaat ervan uit dat [verzoeker] toegang heeft tot zijn bankrekeningen bij ABN AMRO. De brongegevens van deze persoonsgegevens zijn dus voor [verzoeker] beschikbaar.
3.12.
Ook meldt ABN AMRO welke informatie zij door internetonderzoek heeft gevonden. ABN AMRO noemt mediaberichten over [verzoeker] , zijn onroerend goed en bedrijven. De berichten gaan onder andere over illegale prostitutie, mensenhandel, overtredingen, gijzeling en een brute overval. Ook zijn er berichten over een inval bij het vrachtwagenbedrijf [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam 2] en de wederopbouw van een sexclub aan de [straatnaam] . ABN AMRO heeft in haar e-mail van 4 maart 2020 aan [verzoeker] gevraagd om een reactie op de mediaberichten. De links naar de vindplaatsen van de mediaberichten zijn daarbij genoemd. De mediaberichten zijn openbare informatie en bereikbaar via het internet. De rechtbank gaat ervan uit dat [verzoeker] daartoe ook toegang heeft. De brongegevens van deze persoonsgegevens zijn dus voor [verzoeker] beschikbaar.
3.13.
ABN AMRO beschrijft in het verwerkingsoverzicht ook welke informatie zij uit de openbare registers heeft verzameld. Die informatie ziet op de eigendom van het terrein aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] en [nummeraanduiding/letteraanduiding] en de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 4 maart 2014 waarvan ook de vindplaats is vermeld. De brongegevens van deze persoonsgegevens zijn openbaar en dus reeds voor [verzoeker] toegankelijk.
3.14.
ABN AMRO geeft ook weer welke persoonsgegevens [verzoeker] zelf heeft verstrekt tijdens de gesprekken. Dit is (voor een deel) ook af te leiden uit de e-mail van ABN AMRO van 4 maart 2020 waarin zij een samenvatting geeft van het gesprek met [verzoeker] op 2 maart 2020. [verzoeker] heeft niet betwist dat hij die persoonsgegevens heeft verstrekt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat hij bekend is met die gegevens en dat die van hem afkomstig zijn, zodat van nadere brongegevens geen sprake is.
3.15.
ABN AMRO meldt ten slotte nog welke contractgegevens bij haar bekend zijn. Dit gaat om overeenkomsten die [verzoeker] met ABN AMRO heeft gesloten, zodat hij ook bekend moet worden geacht met die informatie en de onderliggende brongegevens.
Heeft ABN AMRO een volledig verwerkingsoverzicht verstrekt?
3.16.
[verzoeker] heeft nog aangevoerd dat hij ervan overtuigd is dat ABN AMRO het ‘EVA’ heeft geraadpleegd (waarbij EVA inhoudt: externe verwijzingsapplicatie aan de hand waarvan banken die zijn aangesloten hij het Protocol Incidentenwaarschuwingssystemen Financiële Instellingen) en daardoor bekend is geraakt met het feit dat een andere bank [verzoeker] heeft geregistreerd in het EVR (externe verwijzingsregister). Er is niets over het EVA opgemerkt in het verwerkingsoverzicht, waardoor het volgens [verzoeker] incompleet zou zijn. ABN AMRO heeft gesteld dat zij in het kader van haar Wwft-onderzoek geen zogenaamde EVA-toets heeft gedaan en in dat kader dus geen persoonsgegevens van [verzoeker] heeft verwerkt. De kennelijke EVR-registratie was voor ABN AMRO niet de aanleiding voor het Wwft-onderzoek. Het is volgens ABN AMRO bovendien niet zo dat zij een melding krijgt als een andere bank een persoon in het EVR opneemt.
3.17.
De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak [7] volgt dat degene die stelt dat er méér persoonsgegevens moeten zijn, nadat de verwerkingsverantwoordelijke onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens dienen te zijn. De rechtbank is, mede gelet op het verweer van ABN AMRO, van oordeel dat [verzoeker] dat niet aannemelijk heeft gemaakt. De aard van het onderzoek leidt er bovendien toe dat ABN AMRO ten aanzien van sommige informatie tot geheimhouding verplicht is. In artikel 23 lid 3 Wwft is namelijk bepaald dat een instelling (in dit geval ABN AMRO) rechten als bedoeld in artikel 15 AVG buiten toepassing kan laten voor zover dat noodzakelijk en evenredig is om de geheimhoudingsplicht over onder andere meldingen en inlichtingen in het kader van de Wwft na te leven.
3.18.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor de conclusie dat het verwerkingsoverzicht van ABN AMRO onvolledig is. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat [verzoeker] heeft verzocht om de gegevens die ABN AMRO van hem heeft verwerkt in het kader van haar Wwft-onderzoek.
Moet ABN AMRO ook de onderliggende stukken verstrekken?
3.19.
Zoals hiervoor is vastgesteld, kan [verzoeker] al beschikken over de informatie die ten grondslag ligt aan het verwerkingsoverzicht omdat het verwerkingsoverzicht is gebaseerd op openbare informatie, informatie die voor [verzoeker] toegankelijk is en informatie die [verzoeker] zelf heeft verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] daardoor geen belang heeft bij zijn verzoek tot afgifte van de stukken die ten grondslag liggen aan het verwerkingsoverzicht van ABN AMRO.
Conclusie
3.20.
De rechtbank is van oordeel dat ABN AMRO in dit geval heeft kunnen volstaan met het verstrekken van het verwerkingsoverzicht. De rechtbank is van oordeel dat het verwerkingsoverzicht volledig is. Daar komt bij dat [verzoeker] al beschikt of – zonder tussenkomst van ABN AMRO – kan beschikken over de informatie die aan de verwerkte persoonsgegevens ten grondslag ligt. Het verzoek van [verzoeker] wordt daarom afgewezen.
3.21.
[verzoeker] heeft ongelijk gekregen, daarom moet hij de proceskosten van ABN AMRO betalen. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris gemachtigde €
1.126,00(2 punten x tarief II € 563,00)
Totaal € 1.782,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 1.782,-- waarvan € 1.126,-- salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Bokx - Boom en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021. [8]

Voetnoten

1.Hof van Justitie 20 december 2017 (zaak C-434/16 P. Nowak tegen Data Protection Commissioner) ECLI:EU:C:2017:994.
2.Zie ook o.a. Rechtbank Midden-Nederland 15 juni 2020 ECLI:NL:RBMNE:2020:2222. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13029, Rechtbank Noord-Holland 23 mei 2019 ECLI:NL:RBNHO:2019:4283.
3.Hof van Justitie 17 juli 2014 (gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12 YS tegen Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel)
5.O.a. Hof Amsterdam 5 juli 2011 ECLI:NL:GHAMS:2011:BR3020, Hoge Raad 29 juni 2007 ECLI:NL:HR:2007:AZ4663, ECLI:NL:HR:2007:AZ4664, ECLI:NL:HR:2007:BA3529.
6.Hof van Justitie 17 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2081 (gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12 YS tegen Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel).
7.Zie o.a. Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 7 juni 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1519 r.o. 4.3.
8.type: RvdH/4142