ECLI:NL:RVS:2017:1519

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
201603877/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot persoonsgegevens op verzoek van ambtenaar en de verplichtingen van het college

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een voormalig ambtenaar van de gemeente Zevenaar, en het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar. De appellant had verzocht om een volledig overzicht van de door het college over hem verwerkte persoonsgegevens. Dit verzoek volgde na een eerdere uitspraak van de Afdeling op 20 januari 2016, waarin het college was opgedragen om de persoonsgegevens zelf te verstrekken in plaats van alleen een overzicht van de soorten gegevens. Het college had op 13 april 2016 een nieuw besluit genomen, waarin het appellant overzichten van zijn persoonsgegevens verstrekte, maar de appellant was van mening dat dit overzicht niet volledig was en dat er ook gevoelige persoonsgegevens ontbraken.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college niet verplicht was om alle digitale gegevens te verstrekken, maar alleen die gegevens die kenmerkend waren voor de appellant. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende had gedaan om aan de verzoeken van de appellant te voldoen, en dat de overzichten die waren verstrekt, de relevante persoonsgegevens bevatten. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat er meer gegevens waren die onder de reikwijdte van zijn verzoek vielen. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201603877/1/A3.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:85, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van 24 december 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld.
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het college, ter uitvoering van die uitspraak opnieuw beslissend op door [appellant] tegen besluiten van het college van 15 januari 2009 en 11 januari 2010 gemaakte bezwaren, aan [appellant] overzichten van hem betreffende persoonsgegevens verstrekt.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.T.M. Rutten, bijgestaan door mr. L.S. van Loon, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] heeft als ambtenaar bij de gemeente Zevenaar gewerkt. Hij heeft het college verzocht om hem een volledig overzicht te verstrekken van de door het college over hem verwerkte persoonsgegevens.
Na vernietiging van eerdere besluiten, heeft het college bij besluit van 24 december 2014 een overzicht verstrekt van persoonsgegevens die zich bevinden in digitale bestanden in bepaalde mappen. In de uitspraak van 20 januari 2016 op het beroep van [appellant] tegen dat besluit overwoog de Afdeling dat het college ten onrechte had volstaan met het verstrekken van een overzicht van soorten persoonsgegevens. In plaats daarvan had het college de persoonsgegevens zelf moeten verstrekken. Ook had het college 'digitale persoonsgegevens over zijn functioneren' moeten verstrekken. Daarnaast had het college het overzicht ten onrechte beperkt tot persoonsgegevens op bepaalde computerschijven; alle andere schijven hadden ook moeten worden doorzocht. Over het nieuw te nemen besluit overwoog de Afdeling: "[appellant] heeft ter zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat hij zijn verzoek om verstrekking van persoonsgegevens beperkt tot die digitale gegevens die betrekking hebben op zijn functioneren als mens, collega en ambtenaar van de gemeente. De Afdeling begrijpt voorts, gelet op zijn toelichting ter zitting, dat zijn verzoek niet ziet op persoonsgegevens in digitale bestanden waarvan hij reeds in papieren vorm kennis heeft genomen, zoals documenten die zijn opgesteld in het kader van de door dan wel tegen hem gevoerde procedures. Het college is in dit geval […] gehouden tot verstrekking van een overzicht van over [appellant] verwerkte digitale persoonsgegevens, alsmede van informatie over het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens."
Het besluit van 13 april 2016
2.    Ter uitvoering van voormelde uitspraak van 20 januari 2016 heeft het college het besluit van 13 april 2016 genomen. Daarbij heeft het college [appellant] overzichten verstrekt van hem betreffende persoonsgegevens die voorkomen in digitale bestanden en zijn opgeslagen in de periode tot 18 november 2008.
Wetgeving
3.    Artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) luidt als volgt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
[…]
h. ontvanger: degene aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt;
[…]."
Artikel 35 van de Wbp luidt als volgt:
"1 De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
2 Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
[…]"
Beoordeling van het beroep
4.    [appellant] betoogt dat op de bij het besluit behorende overzichten niet alle tot november 2008 opgestelde digitale bestanden zijn vermeld waarin hem betreffende persoonsgegevens voorkomen. Hij wijst bij wijze van voorbeeld op diverse B&W-besluitadviezen en op bestanden die wel zijn vermeld op het overzicht dat behoort bij het eerdere besluit van het college van 24 december 2014, waaronder de bestanden '041109 not aan burg.doc' en '150110 not aan burgemeester m.b.t. Bunt.doc'. Ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat ook fysiek gearchiveerde documenten gemakkelijk vindbaar zijn door middel van een digitaal systeem, bijvoorbeeld door in dat systeem te zoeken op de woorden "[appellant]" en "B&W-advies".
4.1.    Vooropgesteld wordt dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3364), gegevens als persoonsgegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp moeten worden aangemerkt indien ze informatie bevatten over een persoon en die persoon identificeerbaar is. Bepalend is of de gegevens, op zichzelf bezien of in combinatie met andere gegevens, zo kenmerkend zijn voor een bepaalde persoon, dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Het college behoefde daarom niet over te gaan tot verstrekking van alle digitale gegevens die op enigerlei wijze met [appellant] te maken hebben, maar slechts van de digitale gegevens die zo kenmerkend zijn voor [appellant], dat hij daarmee kan worden geïdentificeerd.
Daarnaast wordt vooropgesteld dat het college, gelet op de in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016 weergegeven strekking van het verzoek van [appellant], niet gehouden was om alle digitaal verwerkte persoonsgegevens van [appellant] te verstrekken, maar alleen de persoonsgegevens die betrekking hebben op zijn functioneren als mens, collega en ambtenaar van de gemeente.
4.2.    In het verweerschrift heeft het college naar voren gebracht dat de B&W-besluitadviezen, waar [appellant] op wijst, weliswaar op enig moment digitaal zijn aangemaakt, maar dat deze documenten thans niet meer in digitale vorm aanwezig zijn. Ter zitting heeft het college toegelicht dat pas in 2011 zaakgericht werken is ingevoerd bij de gemeente Zevenaar en dat documenten pas sindsdien digitaal worden bewaard en gearchiveerd. Documenten die voordien zijn aangemaakt, zijn slechts nog digitaal beschikbaar indien deze - toevalligerwijs - nog aanwezig zijn op de netwerkopslag van medewerkers. Al deze documenten zijn doorzocht.
In het verweerschrift heeft het college voorts te kennen gegeven dat de bestanden die wel op het overzicht bij het besluit van 24 december 2014 staan, maar niet op de overzichten bij het besluit van 13 april 2016, zijn gemaakt na 18 november 2008 en daarom niet onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
Over de vindbaarheid van fysiek gearchiveerde documenten heeft het college ter zitting uiteengezet dat alleen de metadata van fysiek gearchiveerde documenten zijn opgeslagen in het door [appellant] bedoelde digitale systeem. Bij besluitadviezen bestaan die metadata uit het nummer van het advies en de vindplaats ervan in het archief. Ook indien een besluitadvies op [appellant] betrekking heeft, bevat het digitale systeem dus niet zijn persoonsgegevens, aldus het college.
4.3.    De Afdeling ziet geen aanleiding om de juistheid van deze toelichtingen van het college in twijfel te trekken. Het komt de Afdeling daarom niet ongeloofwaardig voor dat op de bij het besluit behorende overzichten alle digitale bestanden zijn vermeld die [appellant] betreffende persoonsgegevens met betrekking tot zijn functioneren als mens, collega en ambtenaar van de gemeente bevatten. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt voorts dat het college ten onrechte bij ruim driekwart van de bestanden slechts 'onschuldige' persoonsgegevens - zoals naam en adres - heeft vermeld. Volgens hem zijn in een deel van deze bestanden ook 'gevoelige' persoonsgegevens - over zijn functioneren in het maatschappelijk verkeer als mens, collega en ambtenaar - opgenomen. Bij wijze van voorbeeld wijst hij op het bestand 'verslag overleg ABP inzake [appellant].doc'. Ook betoogt [appellant] dat, voor zover van bestanden wel 'gevoelige' persoonsgegevens zijn vermeld op het overzicht, deze vermeldingen onvolledig zijn en niet te begrijpen zijn zonder kennis te nemen van de context waarin deze gegevens staan. Voor een deel van de bestanden is het volgens hem voor het verkrijgen van een volledig en getrouw beeld van de verwerkte persoonsgegevens noodzakelijk dat het college een afschrift of kopie ervan verstrekt. Bij wijze van voorbeeld wijst hij op de bestanden 'verslag.doc' en 'collegeadvies Z06.2437.pdf'.
5.1.    Op de bij het besluit behorende overzichten heeft het college in de meest rechtse kolom citaten uit de digitale bestanden weergegeven die volgens het college persoonsgegevens over het functioneren van [appellant] als mens, collega en ambtenaar van de gemeente bevatten. De omvang van deze citaten varieert van enkele woorden tot meerdere alinea's.
5.2.    Na kennisname van de digitale bestanden ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de bestanden meer persoonsgegevens over het functioneren van [appellant] als mens, collega en ambtenaar van de gemeente bevatten dan het college heeft vermeld op de overzichten of dat de op de overzichten vermelde citaten die persoonsgegevens niet volledig weergeven. De bestanden bevatten weliswaar meer gegevens die op enigerlei wijze met [appellant] te maken hebben, maar dit is - zoals onder 4.1 is overwogen - onvoldoende om de gegevens als [appellant] betreffende persoonsgegevens aan te merken. Deze gegevens zijn namelijk niet zo kenmerkend voor [appellant], dat hij daarmee kan worden geïdentificeerd.
5.3.    Wat het bestand 'verslag overleg ABP inzake [appellant].doc' betreft, heeft het college onweersproken gesteld dat [appellant] dit reeds in papieren vorm in zijn bezit heeft. Los daarvan bevat ook dit bestand geen persoonsgegevens die betrekking hebben op het functioneren van [appellant] als mens, collega en ambtenaar van de gemeente en die niet al op de overzichten zijn vermeld.
Ook het bestand 'collegeadvies Z06.2437.pdf' bevat, afgezien van de reeds verstrekte gegevens, niet dergelijke persoonsgegevens. Zoals het college voorts terecht heeft aangevoerd, is de in het bestand opgenomen juridische analyse, waarin een ambtenaar de gronden uiteenzet die hij heeft betrokken bij de voorbereiding van een besluit, geen persoonsgegeven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2014:4631). Voor zover in die juridische analyse [appellant] betreffende persoonsgegevens staan, heeft het college die op de overzichten vermeld.
5.4.    Na kennisname van de digitale bestanden ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de op de overzichten vermelde citaten onbegrijpelijk zijn. Dat [appellant] graag ook kennis wil nemen van de context van de citaten, laat onverlet dat de citaten ook zonder die context op begrijpelijke wijze de [appellant] betreffende persoonsgegevens over zijn functioneren als mens, collega en ambtenaar van de gemeente weergeven.
5.5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9910), is een bestuursorgaan op grond van artikel 35 van de Wbp niet verplicht om inzage te geven in stukken, tenzij niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van de persoonsgegevens. Na kennisname van de digitale bestanden is de Afdeling van oordeel dat die situatie zich in deze zaak niet voordoet.
5.6.    De betogen falen.
6.    [appellant] betoogt voorts dat op de overzichten ten onrechte niet is vermeld wat de herkomst is van de hem betreffende 'gevoelige' persoonsgegevens en dat ten onrechte in veel gevallen de ontvangers worden aangeduid met 'onbekend'. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij met name wil weten van welke medewerkers van de gemeente de persoonsgegevens afkomstig zijn.
6.1.    In artikel 35, tweede lid, van de Wbp is bepaald dat op een overzicht met persoonsgegevens ook de ontvangers of categorieën van ontvangers alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens moeten staan. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, is ontvanger degene aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt.
6.2.    In het verweerschrift voert het college aan dat de opstellers van de bestanden de herkomst van de door hen gebruikte gegevens - waaronder de persoonsgegevens van [appellant] - niet hebben vermeld. De Afdeling heeft zelf ook geconstateerd dat de herkomst niet in de digitale bestanden is vermeld. In aanmerking genomen dat de bestanden door medewerkers van de gemeente zijn gemaakt en dat [appellant] zelf medewerker van de gemeente is geweest, komt het de Afdeling niet ongeloofwaardig voor dat de desbetreffende medewerkers zelf beschikten over de persoonsgegevens van [appellant] en daarom de herkomst ervan ook niet elders hebben vermeld. Aangezien slechts de beschikbare informatie over de herkomst van de persoonsgegevens behoeft te worden vermeld, heeft het college bij gebreke van deze informatie niet in strijd met artikel 35 van de Wbp gehandeld door niet de herkomst van de persoonsgegevens te vermelden.
6.3.    Wat de weergave van de ontvangers betreft, heeft het college in het verweerschrift te kennen gegeven dat op de overzichten is weergegeven wie in de bestanden als geadresseerden zijn vermeld. Voorts is, zoals het college heeft toegelicht en zoals de Afdeling na kennisname van de bestanden aannemelijk acht, het overgrote deel van de bestanden slechts intern bij de gemeente gebruikt. Het college heeft uiteengezet dat, buiten de vermelding in de bestanden zelf, niet is geregistreerd aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt. Deze informatie kon dus ook, daargelaten of deze informatie wel had moeten worden geregistreerd, niet door het college worden verstrekt. Het college heeft met de weergave van de ontvangers op de overzichten bij het besluit van 13 april 2016 dan ook niet in strijd met artikel 35 van de Wbp gehandeld.
Het betoog faalt.
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Borman    w.g. Herweijer
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
640.