1.4Naar aanleiding van een anonieme melding op 13 oktober 2015heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand.
Verweerder heeft in verschillende perioden waarnemingen verricht bij het woonadres van eiseres.
Op 21 november 2016 en 28 november 2016 heeft verweerder weer twee anonieme meldingen ontvangen.
Op 23 januari 2017 heeft verweerder een buurtonderzoek verricht nabij het adres [adres 5] te [woonplaats] en getuigen gehoord.Op 24 januari 2017 heeft verweerder een buurtonderzoek verricht nabij het adres [adres 1] te [woonplaats] en getuigen gehoord.Op 25 januari 2017 heeft verweerder de heer [A] ( [A] ) als getuige gehoord.Op 30 januari 2017 heeft verweerder mevrouw [B] ( [B] ) als getuige gehoord.Op 26 januari 2017 heeft verweerder telefonisch een anonieme getuige gehoord.
Op 2 februari 2017 zijn eisers afzonderlijk van elkaar gehoord.
De bevindingen van het onderzoek naar aanleiding van de eerste melding zijn neergelegd in een rapport van 6 april 2016. De onderzoeksbevindingen naar aanleiding van de tweede en derde melding zijn neergelegd in een rapport van 8 maart 2017.
2. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten I en II ten grondslag gelegd dat eisers in de
volgende perioden (te beoordelen perioden) een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het adres van eiseres:
- 30 januari 2003 tot en met 6 juli 2005;
- 28 augustus 2005 tot en met 1 oktober 2005;
- 7 november 2005 tot en met 10 mei 2005;
- 10 augustus 2006 tot en met 3 september 2006;
- 21 september 2006 tot en met 23 februari 2009;
- 5 april 2009 tot en met 10 juli 2009;
- 11 september 2009 tot en met 9 juli 2010;
- 21 augustus 2010 tot en met 26 februari 2011;
- 16 oktober 2011 tot en met 25 juli 2012;
- 22 november 2012 tot en met 10 februari 2016;
- 26 oktober 2016 tot en met 30 november 2016.
Door hiervan geen melding te doen heeft eiseres de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel
17 van de Participatiewet (Pw) geschonden. Over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 januari 2017 heeft verweerder het recht op bijstand ingetrokken, omdat de bijstand ten onrechte aan eiseres is betaald. Eiser is op grond van artikel 59, tweede lid, van de Pw hoofdelijk aansprakelijk voor terugbetaling van de bijstand die ten onrechte aan eiseres is betaald, omdat er gelet op de gezamenlijke huishouding bij de bijstandsverlening aan eiseres met de middelen van eiser rekening had moeten worden gehouden.
3. Het besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan het
bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat eisers in de te beoordelen perioden een gezamenlijke huishouding met elkaar hebben gevoerd.
4. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw is bepaald dat een gezamenlijke
huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en uit hun relatie een kind is geboren.
5. Omdat uit de relatie van eisers kinderen zijn geboren, is voor de beantwoording van de
vraag of sprake was van een gezamenlijke huishouding bepalend of eisers in de te beoordelen perioden hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. Dat zij niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven staat op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning.Bij het aanhouden van afzonderlijke adressen zal aannemelijk moeten zijn dat hetzelfde adres als hoofdverblijf van beiden fungeert.
6. Eisers voeren aan dat de onderzoeksresultaten onvoldoende feitelijke grondslag bieden
voor verweerders standpunt dat zij in de te beoordelen perioden op het adres van eiseres een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Eisers wijzen daarbij op hun verklaring van
2 februari 2017, inhoudende dat eiser vanaf 2003 uit de woning aan de [adres 1] is vertrokken en dat hij daarna nooit vaker dan twee dagen per week bij eiseres bleef overnachten. Daarnaast stond eiser in de te beoordelen perioden in de Brp ingeschreven op verschillende adressen, maar niet op het adres [adres 1] . Volgens eisers heeft verweerder ook ten onrechte geen huisbezoek afgelegd en niet onderzocht of er persoonlijke spullen van eiser in de woning aan de [adres 1] lagen. Uit de waarnemingen van maart, oktober en november 2016 blijkt juist dat zij geen gezamenlijke huishouding voerden. Verder wijzen eisers erop dat eiser ingeschreven stond op het adres aan het [adres 5] , dat het huurcontract van deze woning op eisers naam stond en dat eiser de huur betaalde.
Tot slot stellen eisers dat verweerder niet van de juistheid van de verklaringen van de getuigen dan wel buurtbewoners mag afgaan. Dat zij eiser vaak bij eiseres hebben gezien kan kloppen, omdat eisers in Nederland geen andere familie hebben en zij elkaar helpen vanwege hun medische klachten en de kinderen. Echter, de getuigen of buurtbewoners zijn niet in de woning van eiseres geweest en hebben dus niet kunnen waarnemen of eiser meer dan twee of drie nachten in de woning van eiseres heeft overnacht. Ook hebben zij niet gezien of in de woning van eiseres spullen van eiser liggen en of eisers post daar werd bezorgd. Zonder deze essentiële informatie kan verweerder niet concluderen dat zij een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verweerder is er dan ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij in de te beoordelen perioden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, aldus eisers.
Het oordeel van de rechtbank
7. Uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder zijn standpunt hoofdzakelijk heeft
gebaseerd op de getuigenverklaringen van de getuigen dan wel buurtbewoners in de directe woonomgeving van de adressen [adres 1] en het [adres 5] te [woonplaats] .
8 . Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat aan verklaringen
van buurtbewoners zwaarwegende betekenis toekomt indien deze verklaringen specifiek en gedetailleerd zijn, voortkomen uit eigen wetenschap en voldoende feitelijke gegevens bevatten over het dagelijks leven van belanghebbende in en om de woning.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor zijn standpunt zwaarwegende betekenis
heeft mogen toekennen aan de verklaringen van de directe buurtbewoners aan de [adres 1] te [woonplaats] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [C] en
[D] en [E] en [F] al lange tijdde directe buren van eisers zijn en dat zij allen hebben verklaard dat de woonsituatie van eisers in al die jaren niet is veranderd. De verklaring van getuige [A] is vergelijkbaar. [A] heeft verklaard dat hij al 26 jaar op hetzelfde adres woont, dat eisers achter hem wonen en dat er geen wijziging is geweest in de woonsituatie van eisers. [C] en [D] hebben, voor zover hier relevant, het volgende verklaard:
“Wij wonen hier nu zelf bijna 19 jaar op dit adres en de jongste dochter van de bewoonster van nummer [ nummer A] is gister jarig geweest. Sinds wij hier wonen, wonen de man en de vrouw er ook al. (…) De vrouw heet [G] en de man heet [H] (…) Er woont een vrouw en een man en een dochter, maar de man is vaak in Koerdistan. Hoe vaak, wanneer is moeilijk te zeggen. Als de man weg is, dan is dat wel ongeveer 3 maanden achter elkaar dat hij niet aanwezig is. Wij zien dat ook en dat vragen wij dan ook aan de vrouw. Zij verteld ons dat dan. Als de man niet in Koerdistan is dan zien wij hem bij zijn vrouw op de [adres 1] . Ook hebben zij een volkstuin. Dat hebben zij verteld aan ons dat zij de kippen voeren oude volkstuin. (…)In de zomer zeggen de buren dan vaak dat zij daar naartoe gaan. Wij zagen hen dan ook met een aanhangwagen achter de fiets die kant op fietsen en wij zagen hen dan bijvoorbeeld walnoten hakken in de achtertuin.
U vraagt mij of de bewoning is veranderd op het adres. Nee, eigenlijk niet. (…) De man en de vrouw hebben daar altijd wel op het adres gewoond, afgezien van het feit dat de man dan eens in de zoveel tijd voor een aantal maanden naar Koerdistan gingen.
De man en de vrouw zijn nog wel eens op vakantie geweest met een van hun zoons om een partner te vinden in Koerdistan. Bij terugkomst is de man daar toentertijd gebleven.
Wij zien de buurvrouw dus dagelijks en zien haar met van alles bezig en is altijd druk. De man zien wij minder vaak, maar wij weten dat als hij in Nederland is dat hij depressief zou zijn. We begrepen dat de man in zijn land van oorsprong zich prettiger voelt dan in Nederland. Op zondag zien wij hem wel dus kranten lopen met zijn dochter. De reden dat wij weten dat de man er wel woont, is omdat wij de man wel dagelijks in de achtertuin zien zitten/koken of lopen. Wij zien hem langs de schutting lopen en zit dan achterin de tuin bij de zogenaamde kookpot. Ook zien wij hem nagenoeg dagelijks opruimen en rommelen in de tuin. Wij zien hem slecht lopen en heeft ook een dikke zool onder een van zijn schoenen, omdat hij een oorlogs kwetsuur heeft opgelopen. Vandaar dat wij hem herkennen en dan ook dagelijks zien in de achtertuin. Behalve op de momenten dat hij in Koerdistan is.”
Wat [C] en [D] verklaren komt in grote lijnen overeen met wat eisers zelf hebben verklaard, namelijk dat eiser soms voor langere perioden in het buitenland verbleef en dat hij zich daar prettiger voelt dan in Nederland. Ook [E] en [F] hebben verklaringen van gelijke strekking afgelegd:
“Eigenlijk is de woonsituatie van de man en vrouw nooit veranderd in die jaren. Geen andere mannen en of vrouwen. (…) We zien de man wekelijks en de vrouw dagelijks. (…)
Doorgaans zien wij de vrouw dagelijks langslopen als zij bijvoorbeeld de dochter naar school toebrengen. De vader zien wij wel minder, en vermoeden dan ook dat hij veel in zijn moestuin aan het werk is. Wij weten en zien dat de man aan een been minder gezond is omdat wij zien dat hij mank loopt. Wij zien de man gemiddeld 1 a 2 keer in de week, voornamelijk in de avond uren. Dit is altijd zo geweest zolang zij bewoners zijn op de [adres 1] [woonplaats] en is waarschijnlijk zijn patroon van leven. (…)
Wij weten wel dat de man op dit adres woont, omdat de man in de avond altijd thuis is. (…) wij zien de man niet vaak in de woning, maar nemen aan dat hij dan wel in huis is. De vrouw zien wij dus dagelijks en de man minder, maar wij hebben het idee dat zij als gezin leven. Ook zien wij dat de man in de achtertuin bezig was, met werkzaamheden aan zijn schuur. (…)
Dus gedurende 17 jaar leven deze mensen als gezin op de [adres 1] te [woonplaats] . Dit is al sinds wij hier ook wonen, gedurende 25 jaar en de leefsituatie van dat gezin, is eigenlijk niet veranderd met de man en vrouw. De vrouw zagen wij meer dan de man (…)”
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van deze buurtbewoners specifiek en gedetailleerd zijn, uit eigen wetenschap voortkomen en voldoende feitelijke gegevens bevatten over het dagelijks leven van eisers in en om de woning. Dat deze buurtbewoners niet in de woning van eiseres zijn geweest en zij de door eisers genoemde omstandigheden niet hebben waargenomen, is onvoldoende om afbreuk te doen aan de waarde van deze verklaringen. De verklaringen van de getuigen bevatten gegevens die specifiek zien op eiser en eiseres en hun leven samen. De rechtbank acht hierbij van belang dat deze verklaringen zijn afgelegd door de buren op nummer [nummer B] en die op nummer [nummer C] . Zij wonen dus aan weerszijden van de woning van eiseres. Deze buren wonen daar al langer dan eiser en eiseres en kunnen geacht worden een objectieve verklaring te kunnen geven over de leefsituatie van eiser en eiseres. Tot slot overweegt de rechtbank hierover dat de getuigen afzonderlijk van elkaar zijn gehoord en dat de verklaringen van [C] en [D] enerzijds en [E] en [F] anderzijds, met elkaar overeenstemmen. Deze verklaringen ondersteunen dus elkaar en daar komt extra bewijskracht aan toe. De stelling van eisers dat verweerder niet van deze verklaringen mag uitgaan, omdat deze veel aannames en tegenstrijdigheden zouden bevatten, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank begrijpt dat eisers stellen dat deze verklaringen feitelijk onjuist zijn, omdat eiser perioden in het buitenland is geweest en [E] en [F] bewoordingen als “vermoeden” en “aannemen” hebben gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat eisers hiermee miskennen dat de buurtbewoners uitdrukkelijk hebben verklaard dat eiser vaak in Koerdistan is en dat zij eiseres vaker zien dan eiser. Wat deze buurtbewoners over het dagelijkse leven van eisers hebben verklaard, heeft dan ook logischerwijs betrekking op de perioden dat eiser in Nederland was en wat zij toen hebben waargenomen.
10. Daar komt bij dat verweerder zijn standpunt niet alleen op de verklaringen van deze
buurtbewoners heeft gebaseerd, maar ook op andere onderzoeksbevindingen die deze verklaringen ondersteunen. Zo heeft verweerder bij zijn standpunt ook de verklaringen van [B] van 30 januari 2017 en die van de anonieme getuige van 26 januari 2017 betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen deze verklaringen de verklaringen van de buurtbewoners aan de [straat] dat eiser bij eiseres woonde. Zo heeft [B] , voor zover hier relevant, het volgende verklaard:
“Ik heb de woning aan de [adres 5] te [woonplaats] gehuurd. Ik ben daar in 2009 komen wonen. Ik weet niet meer precies sinds wanneer maar het was in de zomer. Ik heb volledig in de woning gewoond vanaf 2009 tot 4 maanden geleden. Ik ben op 10 of 15 oktober 2016 weggegaan. (…) Vanaf 2009 tot eind 2014 heb ik met mijn ex partner [I] in de woning gewoond. (…)
Ik heb meneer [H] in de gehele periode dat ik daar woon maar een enkele keer bij de woning gezien. Ik denk 3 a 4 keer dat meneer die meneer [H] bij de woning is geweest. (...) De vrouw van meneer [H] kwam altijd langs. Deze vrouw kwam zo goed als iedere maand langs voor de huur. Meestal kwam deze vrouw langs bij de woning aan de [adres 5] te [woonplaats] . Soms kwam ze ook wel op de markt langs waar ik werk. (…) Dan kwam de vrouw daar ook wel langs om de huur op te halen. Ik ben ook wel eens bij de woning van [G] geweest. (…) Ik zag ook de afgelopen jaren meerdere keren de man in de woning. Ik weet dat de man heel vaak in het buitenland is. U vraagt hoe ik dat weet. Ik heb wel eens aan [G] gevraagd waar haar man was en ik hoorde [G] toen zeggen dat haar man regelmatig naar zijn eigen land ging (…) De vrouw ging volgens mij ook ieder jaar in de zomer weg samen met de man en kinderen. Ik hoorde [G] ieder jaar in de zomer zeggen dat zij op vakantie gingen en dat ik daarom de huur van 2 maanden tegelijk moest betalen als zij terug waren. (…)
Ik heb [G] en haar man ook wel regelmatig hier samen gezien. Ik zag ze bijvoorbeeld samen in de woning samen hier in het centrum de afgelopen jaren. Ik sta al jaren op woensdag en zaterdag op de markt in het centrum van [woonplaats] . Daar zag ik ze dan voorbij lopen.”
In dit verband heeft verweerder er verder op gewezen dat uit onderzoek is gebleken dat op het adres [adres 5] te [woonplaats] , een hardware ID, account, IP-nummer en een e-mailadres op naam van [B] stond. Ook heeft verweerder verwezen naar de verklaringen van [J] en [K] , die beiden verklaren dat eiser niet aan het [adres 5] woonde, maar dat de woning werd onderverhuurd aan een Oost-Europese vrouw.
Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser sinds februari 2004 bij de Postcodeloterij bekend is met het woonadres [adres 1] te [woonplaats] , dus het adres waar niet hij, maar eiseres stond ingeschreven.
De anonieme getuige die op 26 januari 2017 telefonisch is gehoord, heeft samengevat verklaard dat zij al elf jaar op het huidige adres woont, dat zij zicht heeft op de achterzijde van de woning van eiseres, dat zij weet dat in de woning een man en vrouw met kinderen wonen, omdat het haar buren zijn en zij hen ziet. Ook heeft zij verklaard dat zij al die jaren de man en de vrouw vanuit de achtertuin van de woning op hun fiets zag vertrekken en aankomen, dat zij de man wel eens bezig zag in de achtertuin, dat hij ongeveer twee maanden geleden nog een afdak heeft gemaakt, dat zij niet zou kunnen zeggen hoe vaak zij de man en vrouw zag omdat dit wisselend was en dat zij hen in de zomer vaker zag omdat zij dan de man en vrouw in de achtertuin bezig zag.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van de in rechtsoverwegingen 9
en 10 besproken verklaringen en de overige aangevoerde omstandigheden terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden op het adres van eiseres aan de [adres 1] te [woonplaats] .
12 . Wat eisers in beroep hebben aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Aan de eigen verklaring van eisers van 2 februari 2017 heeft verweerder niet de waarde hoeven hechten die eisers daaraan gehecht wensen te zien. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de woonplaats van een persoon gelegen is op de plaats waar hij feitelijk verblijft en waar het centrum van zijn maatschappelijke leven zich bevindt. Dit wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.De verklaring van eisers hebben daarom geen doorslaggevende betekenis.
Dat eiser in de te beoordelen perioden op verschillende adressen in het Brp ingeschreven stond, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden. Voor het vaststellen van hoofdverblijf is namelijk de feitelijke situatie doorslaggevend en niet de inschrijving in het Brp.
De rechtbank kan eisers niet volgen in de stelling dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest, alleen maar omdat er geen huisbezoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de CRvB waaruit volgt dat verweerder geen huisbezoek hoeft te verrichten wanneer hij al over resultaten beschikt uit buurtonderzoeken en getuigenverklaringen. Daarnaast wijst de rechtbank op wat hierover in rechtsoverwegingen 9, 10 en 11 is overwogen en geoordeeld. Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat een huisbezoek in dit geval niet zou bijdragen aan het onderzoek, omdat eiser in december 2016 al weer bij eiseres stond ingeschreven.
De omstandigheid dat de waarnemingen in maart, oktober en november 2016 verweerders standpunt niet ondersteunen, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Zoals verweerder ook heeft aangevoerd, behoren de maanden maart en oktober 2016 (tot 26 oktober 2016) ook niet tot de periode waarover de bijstand is ingetrokken en zijn deze waarnemingen niet dragend geweest voor het standpunt dat eisers in de te beoordelen perioden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Wat uit de waarnemingen naar voren is gekomen, maakt niet dat verweerder zijn standpunt niet op de overige bevindingen heeft mogen baseren of dat daaruit een onjuiste conclusie is getrokken.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen perioden aan het [adres 5] te [woonplaats] zijn hoofdverblijf had. Uit de verklaringen van [B] , [J] en [K] blijkt juist overduidelijk het tegendeel. De stelling van eisers dat dit niet automatisch betekent dat eiser zijn hoofdverblijf dan bij eiseres had, kan de rechtbank niet volgen. Immers, eiser heeft niet gemotiveerd of onderbouwd waar hij dan wel zijn hoofdverblijf had als dit niet aan het [adres 5] en ook niet bij eiseres zou zijn geweest.
12 . De rechtbank concludeert dat verweerder zich op grond van de besproken
onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers in de te beoordelen perioden een gezamenlijke huishouding voerden op het adres [adres 1] te [woonplaats] .
13. Tegen de terugvordering van de bijstand hebben eisers geen beroepsgronden aangevoerd.
14. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.