11/6868 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 19 oktober 2011, 11/560 (aangevallen uitspraak)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 14 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.W. Knottenbelt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. I.M. Weijers, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Weijers. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G.M. Buutkamp.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft vanaf 11 maart 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% en een verlaging van 20% vanwege het ontbreken van woonlasten.
1.2. Appellant stond geregistreerd op het adres [adres 1] in [woonplaats 1], zijnde een postadres voor personen zonder woonadres. Appellant heeft maandelijks bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo een verklaring van verblijf ingediend en daarop aangegeven waar hij de nachten van de betreffende maand heeft doorgebracht. Behoudens de enkele nachten waarin hij niet of in zijn auto had geslapen, heeft appellant steevast opgegeven dat hij op het adres [adres 2] in [woonplaats 1] bij [v. W.] dan wel op het adres [adres 3] in [woonplaats 1] bij [d. V.] de nacht had doorgebracht.
1.3. [S.] woont vanaf 1 december 2006 op het adres [adres 4] in [woonplaats 2], gemeente [naam gemeente] en heeft vanaf die datum bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder. [S.] is op 5 januari 2009 bevallen van een zoon waarvan appellant de vader is.
1.4. Naar aanleiding van een anonieme telefonische melding dat bij [S.] dagelijks auto’s voor de deur staan en regelmatig een man wordt gezien, heeft de Unit Regionale Sociale Recherche Zwolle e.o. (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan [S.] en appellant verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek gedaan, is aan diverse instanties om inlichtingen verzocht, zijn waarnemingen verricht, zijn bankgegevens gevorderd, hebben diverse buurtbewoners verklaringen afgelegd en zijn appellant en [S.] verhoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 9 maart 2010.
1.5. In de onderzoeksbevindingen heeft het dagelijks bestuur aanleiding gevonden om bij besluit van 12 maart 2010 de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2010 in te trekken op de grond dat hij vanaf 1 juli 2007 hoofdverblijf heeft in de woning op het adres [adres 4] in [woonplaats 2] en daarom jegens het dagelijks bestuur geen recht op bijstand heeft. Bij besluit van 25 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant over de periode van 11 maart 2009 tot 1 februari 2010 op dezelfde grond ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.841,39 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 13 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 12 maart 2010 en 25 maart 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals toegelicht ter zitting, bestrijdt appellant alleen het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van 11 maart 2009 tot 1 februari 2010. In geschil is of appellant heeft verzwegen dat hij in deze periode buiten de gemeente Assen woonachtig was en om die reden jegens het dagelijks bestuur geen recht op bijstand had.
4.2. De onderzoeksbevindingen bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van het dagelijks bestuur dat appellant gedurende de periode hier van belang niet in de gemeente Assen, maar elders, meer in het bijzonder in de woning van [S.] in de gemeente [naam gemeente], hoofdverblijf had. Daartoe wordt zwaarwegende betekenis toegekend aan de verklaring die [v. W.] op 11 februari 2010 als getuige heeft afgelegd en de vijf verklaringen van naaste buurtbewoners van [S.]. [v. W.] heeft verklaard dat hij in zijn woning beschikt over een woonkamer en één slaapkamer en dat appellant sinds een jaar slechts incidenteel, gemiddeld eens per twee weken, bij hem blijft slapen. De verklaringen van de buurtbewoners, die allen lange tijd daar wonen, zijn specifiek en gedetailleerd en komen voort uit eigen wetenschap en worden ondersteund door gegevens uit het observatieonderzoek. De verklaringen bevatten niet alleen de indruk van de buurtbewoners dat sprake is van bewoning van de woning door [S.] en appellant, maar bevatten ook voldoende feitelijke gegevens over het dagelijks leven in en om de woning aan het adres [adres 4] in [woonplaats 2]. Deze buurtbewoners zien appellant iedere dag in of om het huis. Dat bij de observaties alleen de auto’s van appellant in de nabijheid van de woning zijn waargenomen en dat hijzelf daar niet is gezien, leidt niet tot een ander oordeel omdat de buurtbewoners toereikend hebben verklaard over zijn aanwezigheid in en bij de woning en ook de aanwezigheid van zijn auto’s daarop duidt. Ook aan deze observaties komt daarom betekenis toe. Voor de stelling van appellant dat er mogelijk andere, niet belastende, verklaringen van buurtbewoners zijn opgemaakt die niet in het dossier zijn opgenomen, bevatten de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten. Appellant heeft, desgevraagd, ter zitting niet duidelijk kunnen maken of bepaalde buurtbewoners tegenover [S.] hebben verklaard dat zij door de sociale recherche zijn gehoord, terwijl hun verklaring niet in het rapport is opgenomen. De buurtbewoners van wie verklaringen in het dossier zijn opgenomen zijn weliswaar niet eenduidig over het exacte aanvangstijdstip van de samenwoning, maar zij noemen een ingangsdatum die in elk geval vóór 11 maart 2009 ligt.
4.3. Mede gelet op de gedetailleerde en eenduidige verklaringen van de vijf buurtbewoners van [S.] en de observaties wordt aan de verklaringen die appellant in beroep heeft ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt niet dat gewicht toegekend die appellant daaraan hecht. De door appellant opgestelde en door [v. W.] en [d. V.] ondertekende verklaringen dat appellant in de periode 2009 / 2010 regelmatig bij hen bleef overnachten bevatten verder geen details en wijzen ook niet op een hoge frequentie van overnachten, zoals uit de door appellant ingeleverde verklaringen van verblijf zou volgen. Voorts is de door [v. W.] opgegeven reden, dat hij in verband met ervaren problemen in het verleden en de omstandigheid dat appellant in het verleden wel eens met politie in aanraking is geweest, onvoldoende om aan te nemen dat hij op 11 februari 2010 tegenover de sociale recherche een onjuiste verklaring heeft afgelegd. De summiere verklaringen van twee buurtbewoners van [S.] houden niet meer in dan dat de betreffende personen niet de indruk hebben dat [S.] samenwoont. Uit de beide verklaringen kan bovendien niet worden afgeleid op welke periode zij betrekking hebben. De verklaring van een vriend van appellant dat appellant tot 2009 in Emmen heeft gewoond is niet van belang, omdat hier in geding is de periode vanaf 11 maart 2009. Uit de verklaring van de vader van appellant dat appellant van 2006 tot 2010, althans een gedeelte van de tijd, in Emmen heeft gewoond, kan geen steun worden gevonden voor het standpunt van appellant dat hij ten tijde hier van belang in Assen woonde.
4.4. Dat een gericht onderzoek door de gemeente [naam gemeente] in 2011 om vast te stellen of appellant op genoemd adres in [woonplaats 2] verblijft zonder positief resultaat is gebleven, zoals blijkt uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Assen van 27 september 2011, is hier niet van belang reeds omdat dat onderzoek niet ziet op de periode hier in geding.
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
De griffier is buiten staat te ondertekenen