ECLI:NL:CRVB:2017:2731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijstand wegens niet gemelde gezamenlijke huishouding en onweerlegbaar rechtsvermoeden vaderschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J. Coenen, was in beroep gegaan tegen de terugvordering van bijstandsuitkeringen die aan H, de moeder van zijn kind, waren verleend. Het college van burgemeester en wethouders van Almelo had de bijstand van H ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat H had nagelaten te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met appellant. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de relevante periode, van 1 juni 2013 tot en met 30 november 2013, zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van H en dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, waaronder verklaringen van getuigen en onderzoeksbevindingen. Appellant had aangevoerd dat hij niet de vader was van het kind van H, maar de Raad oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om dit te betwisten. De Raad bevestigde dat H de op haar rustende inlichtingenverplichting had geschonden en dat het college bevoegd was om de kosten van de bijstand van appellant terug te vorderen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard.