7.2.Zoals hiervoor reeds is weergeven ziet de sluitingsmaatregel op het pand en niet zozeer op de persoon. Anders dan verzoekster heeft aangevoerd, is voor de bevoegdheid tot sluiting van het pand niet bepalend of verzoekster, als huurster van het pand, zelf de overtreder is. De burgemeester heeft verzoekster overigens ook niet tegengeworpen dat zij overtreder is. De door verzoekster besproken vraag of de handelingen van haar (ex)-partner aan verzoekster kunnen worden toegerekend (het ‘functioneel daderschap’) is in deze zaak daarom niet aan de orde.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
8. Verzoekster stelt zich subsidiair op het standpunt dat de burgemeester op grond van het evenredigheidsbeginsel geen gebruik had mogen maken van zijn sluitingsbevoegdheid. Naar de mening van verzoekster was er geen sprake van een noodzaak tot sluiting. Dit mag volgens de Afdelingalleen als er sprake is van drugshandel vanuit de woning. Dit wordt aangenomen als er sprake is van:
- feitelijke handel vanuit de woning;
- ‘ loop’ naar de woning;
- overlastmeldingen die wijzen op handel vanuit de woning en/of;
- attributen die wijzen op drugshandel.
Deze omstandigheden doen zich niet voor in deze zaak waardoor er geen sprake is van een noodzaak tot sluiting, aldus verzoekster. In dit kader is enkel een boodschappentas met drugs aangetroffen en een niet nader genuanceerde overlastmelding. Van ‘loop naar de woning’ is evenmin sprake nu de inval niet plaatsvond wegens drugshandel, maar vanwege betrokkenheid van de (ex)-partner bij een woningoverval. Verder plaatst verzoekster haar twijfels bij de op 11 januari 2024 ingediende anonieme melding van overlast bij de verhuurder. Volgens deze melding zouden er nog steeds sprake zijn van drugshandel, ook na de inval. Deze melding is volgens verzoekster afkomstig van een buurvrouw met wie zij al enige tijd in onmin leeft. Deze buurvrouw had kentekens genoteerd van personen die de woning van verzoekster bezochten. Het had volgens verzoekster op de weg van de burgemeester gelegen om nader onderzoek te verrichten naar deze kentekens. Naar de mening van verzoekster stelt de burgemeester slechts in algemene bewoordingen dat bij drugshandel een aantasting van de openbare orde en veiligheid mag worden verondersteld, maar gaat hij eraan voorbij dat die “ernstige handel” moet worden aangetoond met concrete specifieke omstandigheden van het geval. Verder verwijst de burgemeester ten onrechte slechts naar het beleid voor wat betreft de duur van de sluiting. Dit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.Daarnaast speelt ook het tijdsverloop een rol. De inval vond plaats op 7 november 2023. Vervolgens brengt de burgemeester pas op 19 januari 2024, meer dan twee maanden later, een voornemen uit. Op 29 januari 2024 heeft verzoekster haar zienswijze mondeling kenbaar gemaakt. Twee dagen later, op 1 februari 2024 heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen, terwijl dit pas twee weken later wordt verzonden. Naar de mening van verzoekster heeft de burgemeester met een dergelijke handelwijze geen blijk gegeven van voortvarend handelen en maakt dit de sluiting onevenredig.
9. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat als de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten, de volgende vraag is of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt.Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.