ECLI:NL:RBLIM:2024:1569

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
ROE 24/1003
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op basis van Opiumwet

Op 3 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Landgraaf, dat haar woning voor zes maanden zou worden gesloten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had vastgesteld dat er een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning was aangetroffen, wat leidde tot de sluitingsmaatregel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de aangetroffen drugs en de omstandigheden rondom de woning. Verzoekster betwistte de noodzaak van de sluiting en stelde dat de drugs niet aan haar, maar aan haar (ex)-partner konden worden toegeschreven. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en veiligheid, en dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de sluiting van de woning blijft van kracht. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluitingsmaatregel gericht is op het pand en niet op de persoon, en dat de burgemeester niet verplicht was om een minder ingrijpend middel te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1003
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , wonende te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),

ende burgemeester van de gemeente Landgraaf (de burgemeester),

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft het verzoek ingediend in de bezwaarschriftenprocedure die zij tegen het besluit van de burgemeester van
1 februari 2024 (het bestreden besluit), verzonden 14 februari 2024, aanhangig heeft gemaakt. Met dit besluit heeft de burgemeester aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] te [plaats] voor de duur van zes maanden, met ingang van
22 februari 2024 10:00 uur.
1.1.
De burgemeester heeft schriftelijk bevestigd dat met de feitelijke sluiting zal worden gewacht tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 maart 2024 op zitting behandeld
.Hieraan hebben als partij deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij een voorlopige voorziening zal moeten treffen. Het van die beoordeling deel uitmakend rechtmatigheidsoordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) beroepsprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voorzieningenrechter gaat echter eerst in op de situatie ter plekke, de totstandkoming van het besluit van de burgemeester en op de vraag of aan de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan. Daarna zal zij – in het licht van de door verzoekster aangevoerde gronden – beoordelen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning over te gaan en of hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Wat is de situatie ter plekke?
3. Verzoekster is samen met haar twee minderjarige kinderen woonachtig in de hiervoor genoemde woning sinds 23 februari 2021. Hiervoor was zij woonachtig in [plaats] . [Naam verhuurder] (de verhuurder) is eigenaar van de woning.
Hoe is het besluit van de burgemeester tot stand gekomen?
4. Op 7 november 2023 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verzoekster naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek (woningoverval) waarbij haar (ex)-partner was betrokken. De bevindingen van deze doorzoeking zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage, welke is opgemaakt op 13 november 2023. Nadien zijn er nog twee aanvullingen gekomen op deze rapportage, te weten op 7 februari 2024 en 7 maart 2024. Uit deze rapportage volgt dat in de woning in een speeltent een Albert Heijn boodschappentas is aangetroffen met de volgende inhoud: 146,6 gram heroïne, 51,3 gram cocaïne en 84,6 gram XTC. Verder is in een geldkistje op de ouderlijke slaapkamer een geldbedrag van € 7.801,92 aangetroffen bestaande uit: 15 biljetten van € 100,-, 61 biljetten van € 50,-, 103 biljetten van € 20,-, 83 biljetten van € 10,- en 52 biljetten van € 5,-. Het resterende geldbedrag bestond uit muntgeld.
4.1.
De burgemeester heeft naar aanleiding van deze rapportage bij brief van
19 januari 2024, verzonden 22 januari 2024, een voornemen uitgebracht tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden. Verzoekster heeft hierop mondeling haar zienswijze gegeven. Deze zienswijze heeft de burgemeester niet tot een ander standpunt gebracht. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het voornemen omgezet in een definitieve last onder bestuursdwang.
Is er voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Awb?
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de drie in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorzieningen wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook de onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter in voldoende mate aangetoond. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat verzoekster en haar twee minderjarige kinderen de woning zes maanden niet mogen betreden. Verzoekster heeft aangegeven dat zij geen vervangende woonruimte heeft. De voorzieningenrechter neemt op grond hiervan een spoedeisend belang aan en zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing?
6. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in een woning een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Er dient sprake te zijn van handel in drugs. Heroïne, cocaïne en XTC (MDMA) zijn middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet. Uit vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat er in ieder geval sprake is van handel in harddrugs, indien er meer dan 0,5 gram harddrugs wordt aangetroffen.
6.1.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in de gemeente Landgraaf tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria gemeente Landgraaf 2020 (het beleid). In dit beleid staat dat bij een eerste constatering van handel in harddrugs altijd sprake is van een ernstig geval. [2] Verder is in het beleid bepaald dat bij een eerste overtreding van handel in harddrugs de woning wordt gesloten voor de duur van zes maanden. [3]
Is de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten?
7. Primair stelt verzoekster zich op het standpunt dat de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting over te gaan, omdat de drugs te relateren was aan haar (ex)-partner en niet aan de woning. Haar (ex)-partner woonde niet in de woning. Hij zocht haar op wanneer hem dat uitkwam. Dat de drugs te relateren was aan haar (ex)-partner blijkt ook het feit dat de drugs zich enkel bevond in de AH boodschappentas en niet verspreid door het huis. Ook het feit dat de boodschappentas zich bevond in de speeltent, geeft aan dat de tas van hem was. Hij heeft de tas daar neergezet toen hij wilde vluchten voor de politie tijdens de inval. Verder nam haar (ex)-partner de boodschappentas telkens mee als hij wegging. Dat zich in de woning geen voorraad drugs bevond blijkt ook uit het gegeven dat een tipgever in de strafzaak heeft verklaard dat de ex-partner zijn voorraad drugs elders bewaard. Verzoekster heeft verder aangegeven dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in haar woning. Nu verzoekster geen wetenschap had van de drugs, kan zij ook niet als overtreder worden aangemerkt. Hiervoor is bewijs nodig van beschikkingsmacht en bewuste aanvaarding [4] en dat ontbreekt in deze zaak.
7.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Zij overweegt daartoe dat de in de sluitingsrapportage genoemde aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs hiervoor al voldoende grondslag biedt. Dit wordt nog nader ondersteund door de aangetroffen seals en de behoorlijke hoeveelheid contant geld, die kunnen worden aangemerkt als handelsindicatoren. Dat, zoals verzoekster stelt, de aangetroffen harddrugs te relateren is aan haar (ex)partner en niet aan de woning, waardoor de burgemeester niet tot sluiting mocht overgaan, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling volgt namelijk dat de sluitingsmaatregel een herstelsanctie is die ziet op de woning als zodanig en de bekendheid van deze woning als drugspand in het drugscircuit en slechts in mindere mate op de bij de drugshandel betrokken personen. In deze zaak heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel een band mogen aannemen tussen de aangetroffen drugs en de woning. Hoewel de (ex)-partner niet op het adres van deze woning is ingeschreven in de Basisregistratie personen, verblijft hij hier wel vaak. Dit blijkt ook uit de verklaring van verzoekster. Zij gaf aan dat hij sinds de geboorte van hun dochter (10 oktober 2022) elke nacht bij haar is, waarbij het voorkomt dat hij ook wel nachten en avonden niet thuiskomt. [6] Verder heeft de politie hem in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op
7 november 2023 aangetroffen in de woning van verzoekster. Ook bleek uit tactisch onderzoek (observaties) dat de (ex)partner veelvuldig in de woning van verzoekster verbleef. De aanwezigheid van de (ex)partner bij/in de woning volgt ook uit een onderzoek van de historische verkeersgegevens van zijn mobiele telefoon. [7] Op grond van het voorgaande was er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om aan te nemen dat de (ex)-partner bij verzoekster woonde waardoor er sprake is van een band tussen de aangetroffen drugs en de woning.
7.2.
Zoals hiervoor reeds is weergeven ziet de sluitingsmaatregel op het pand en niet zozeer op de persoon. Anders dan verzoekster heeft aangevoerd, is voor de bevoegdheid tot sluiting van het pand niet bepalend of verzoekster, als huurster van het pand, zelf de overtreder is. De burgemeester heeft verzoekster overigens ook niet tegengeworpen dat zij overtreder is. De door verzoekster besproken vraag of de handelingen van haar (ex)-partner aan verzoekster kunnen worden toegerekend (het ‘functioneel daderschap’) is in deze zaak daarom niet aan de orde.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
8. Verzoekster stelt zich subsidiair op het standpunt dat de burgemeester op grond van het evenredigheidsbeginsel geen gebruik had mogen maken van zijn sluitingsbevoegdheid. Naar de mening van verzoekster was er geen sprake van een noodzaak tot sluiting. Dit mag volgens de Afdeling [8] alleen als er sprake is van drugshandel vanuit de woning. Dit wordt aangenomen als er sprake is van:
- feitelijke handel vanuit de woning;
- ‘ loop’ naar de woning;
- overlastmeldingen die wijzen op handel vanuit de woning en/of;
- attributen die wijzen op drugshandel.
Deze omstandigheden doen zich niet voor in deze zaak waardoor er geen sprake is van een noodzaak tot sluiting, aldus verzoekster. In dit kader is enkel een boodschappentas met drugs aangetroffen en een niet nader genuanceerde overlastmelding. Van ‘loop naar de woning’ is evenmin sprake nu de inval niet plaatsvond wegens drugshandel, maar vanwege betrokkenheid van de (ex)-partner bij een woningoverval. Verder plaatst verzoekster haar twijfels bij de op 11 januari 2024 ingediende anonieme melding van overlast bij de verhuurder. Volgens deze melding zouden er nog steeds sprake zijn van drugshandel, ook na de inval. Deze melding is volgens verzoekster afkomstig van een buurvrouw met wie zij al enige tijd in onmin leeft. Deze buurvrouw had kentekens genoteerd van personen die de woning van verzoekster bezochten. Het had volgens verzoekster op de weg van de burgemeester gelegen om nader onderzoek te verrichten naar deze kentekens. Naar de mening van verzoekster stelt de burgemeester slechts in algemene bewoordingen dat bij drugshandel een aantasting van de openbare orde en veiligheid mag worden verondersteld, maar gaat hij eraan voorbij dat die “ernstige handel” moet worden aangetoond met concrete specifieke omstandigheden van het geval. Verder verwijst de burgemeester ten onrechte slechts naar het beleid voor wat betreft de duur van de sluiting. Dit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [9] Daarnaast speelt ook het tijdsverloop een rol. De inval vond plaats op 7 november 2023. Vervolgens brengt de burgemeester pas op 19 januari 2024, meer dan twee maanden later, een voornemen uit. Op 29 januari 2024 heeft verzoekster haar zienswijze mondeling kenbaar gemaakt. Twee dagen later, op 1 februari 2024 heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen, terwijl dit pas twee weken later wordt verzonden. Naar de mening van verzoekster heeft de burgemeester met een dergelijke handelwijze geen blijk gegeven van voortvarend handelen en maakt dit de sluiting onevenredig.
9. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat als de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten, de volgende vraag is of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [10] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [11]
9.1.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. Verder kunnen ook andere omstandigheden van belang zijn, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat – anders dan verzoekster stelt – niet aan alle vier de voorwaarden, zoals genoemd in rechtsoverweging 8 hoeft te zijn voldaan, wil er sprake zijn van een noodzaak tot sluiting. Het betreft hier geen cumulatieve voorwaarden. Dat neemt niet weg dat in deze zaak wel aan al deze voorwaarden is voldaan. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
9.3.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs, handelsattributen (de seals) en de hoeveelheid contant geld heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Omdat er sprake is van een ernstig geval heeft de burgemeester mogen verwijzen naar zijn beleid, waarin is opgenomen dat bij een eerste overtreding met harddrugs de woning voor de duur van zes maanden wordt gesloten. Uit vaste jurisprudentie [12] van de Afdeling volgt immers dat een sluiting van zes maanden bij het aantreffen van harddrugs redelijk en noodzakelijk is. Zeker wanneer de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Gebleken is dat vanaf 2021 tot heden in de woonwijk op 19 plekken (soft)drugs is aangetroffen. De burgemeester heeft kunnen stellen dat een zichtbare sluiting van de woning voor drugscriminelen en buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Verder heeft de burgemeester in aanmerking mogen nemen dat er, na de inval, een anonieme melding is binnengekomen bij de verhuurder waaruit blijkt dat de handel in drugs ook na de inval is voortgezet. Hoewel verzoekster haar twijfels plaatst bij de betrouwbaarheid van deze melding, hoeft de burgemeester hiernaar geen nader onderzoek te verrichten. Dit is een omstandigheid die de burgemeester bij zijn besluitvorming mag betrekken, zoals ook blijkt uit rechtsoverweging 9.1. Daarbij komt dat het voor de burgemeester niet eens mogelijk is om deze melding nader te onderzoeken, nu deze melding anoniem is binnengekomen bij de verhuurder.
9.4.
Wat het tijdsverloop betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat tijdsverloop ertoe kan leiden dat sluiting van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. Als een burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, moet hij daarom opnieuw een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan. [13] De voorzieningenrechter stelt vast dat de periode van meer dan één jaar in deze zaak nog niet is verstreken, zodat hier niet de situatie aan de orde is dat de burgemeester opnieuw een beoordeling moet maken van de noodzaak van de sluiting. In deze zaak heeft de burgemeester de sluitingsrapportage van 13 november 2023 pas ontvangen op 11 januari 2024. Dit is een omstandigheid die de burgemeester niet kan worden toegerekend. De burgemeester is in dit opzicht afhankelijk van de politie. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester kort na ontvangst van de bestuurlijke rapportage de besluitvormingsprocedure heeft opgestart. Dat er vervolgens twee weken is gelegen tussen de totstandkoming van het bestreden besluit en de daadwerkelijke verzending daarvan, heeft de burgemeester voldoende toegelicht door aan te geven dat op 7 februari 2024 nog een aanvulling kwam op de bestuurlijke rapportage en op 12 en 13 februari 2024 geen post werd verzonden vanwege carnaval. Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat het tijdsverloop in dit geval geen afbreuk doet aan de noodzakelijkheid van de sluiting.
9.5.
Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester het aannemelijk heeft kunnen vinden dat de woning een rol vervult in het criminele circuit en bekend staat als drugspand. De burgemeester heeft de sluiting van het pand daarom noodzakelijk kunnen vinden voor het herstel van de openbare orde en veiligheid.
Is de sluiting evenredig?
10. De voorzieningenrechter beoordeelt ook of de sluiting van de woning evenredig zou zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid van verzoekster en de gevolgen van de sluiting van belang.
11. Verzoekster stelt dat de sluiting onevenwichtig is. De burgemeester had in het licht van de specifieke omstandigheden van het geval moeten beoordelen of niet met een waarschuwing volstaan had kunnen worden. Verzoekster wijst in dat kader op een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 maart 2022. [14] Daarnaast heeft de burgemeester geen rekening gehouden met de omstandigheid dat verzoekster een alleenstaande moeder is, zonder netwerk, met twee minderjarige kinderen, waarvan één kind nog een baby is. Naar de mening van verzoekster had de burgemeester moeten informeren of haar huurovereenkomst zal worden ontbonden als gevolg van de sluiting. Ook had de burgemeester moeten onderzoeken of zij en haar minderjarige kinderen als gevolg van de sluiting op een zwarte lijst zullen worden geplaatst waardoor het voor hen lastig zal zijn om een andere woning te krijgen. Naar de mening van verzoekster heeft de burgemeester zich niet voldoende ingespannen om te voorkomen dat verzoekster en haar minderjarige kinderen op straat komen te staan. Dit is des te kwalijker nu verzoekster kampt met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Verder had verzoekster geen wetenschap van de drugs. De burgemeester wijst in dit verband op een tapgesprek en een verklaring van verzoekster, maar deze dateren van na de inval. Verzoekster had geen wetenschap en kan dus ook geen verwijt worden gemaakt.
12. Dat met een waarschuwing had kunnen worden volstaan – onder verwijzing naar de aangehaalde rechtbankuitspraak van 7 maart 2022 – heeft de burgemeester niet hoeven volgen. In die zaak speelde een heel ander feitencomplex dan in deze zaak. Het betrof een hennepplantage die reeds was geruimd en er waren geen andere handelsindicatoren. De omstandigheid dat verzoekster een alleenstaande moeder is met twee minderjarige kinderen zonder netwerk, vormt op zichzelf geen omstandigheid die maakt dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. Dat er sprake is van twee minderjarige kinderen heeft de burgemeester wel meegewogen in zijn belangenafweging. Daarbij heeft de burgemeester mogen stellen dat de kinderen gebaat zijn bij een veilige omgeving en niet bij een verblijf in een woning waar een politie-inval heeft plaatsgevonden en waar harddrugs is aangetroffen, notabene in de speeltent van de kinderen, en waarvan een melding van drugshandel is gemaakt.
12.1.
Dat verzoekster en haar kinderen als gevolg van de sluiting de woning moeten verlaten en op zoek moeten naar vervangende woonruimte, is een gevolg van de sluiting. Verzoekster heeft in dat kader ter zitting naar voren gebracht dat zij weliswaar gezocht heeft naar vervangende woonruimte, maar dat de huurprijzen te hoog zijn waardoor zij deze niet kan betalen. Nu verzoekster deze zoekslag niet nader heeft onderbouwd, kan zij hierin alleen al daarom niet worden gevolgd. De burgemeester heeft er bovendien op gewezen dat verzoekster en haar twee minderjarige kinderen worden ondersteund door Team jeugd van de gemeente. De Jeugdconsulent heeft geregeld dat Welsun (een organisatie voor maatschappelijk werk) is betrokken bij verzoekster en haar kinderen. De Jeugdconsulent en Welsun hebben ook gekeken naar vervangende woonruimte bij de moeder-kind-opvang van Levanto of bij Housing Plus. De gemachtigde van de burgemeester heeft ter zitting aangegeven dat zij heeft vernomen dat verzoekster en haar kinderen in elk geval terecht kunnen bij de moeder-kind-opvang. Daarnaar gevraagd heeft de gemachtigde aangegeven dat nog niet duidelijk is hoe lang zij daar terecht kunnen en dat er wordt gezocht naar een andere oplossing zoals Housing Plus, maar dat verzoekster en haar kinderen in ieder geval niet op straat komen te staan. Dat de burgemeester dit volgens verzoekster al had moeten regelen voor het nemen van het bestreden besluit volgt de voorzieningenrechter niet gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaruit volgt dat het in de eerste plaats aan verzoekster zelf is om vervangende woonruimte te vinden. [15]
12.2.
De stelling van verzoekster dat zij lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, althans hiervan kenmerken vertoont, vormt – nog los van gegeven dat dit in het geheel niet is onderbouwd – op zichzelf geen omstandigheid waardoor de burgemeester niet tot sluiting mag overgaan. Dat dit, zoals verzoekster ter zitting naar voren heeft gebracht, niet gezien moet worden als een omstandigheid die maakt dat verzoekster gebonden is aan de woning, maar wel als een omstandigheid die invloed heeft op de duur van de sluiting, volgt de voorzieningenrechter evenmin, nu ook hiervan een onderbouwing ontbreekt.
12.3.
Het betoog van verzoekster dat de burgemeester had moeten informeren of haar huurovereenkomst zou worden ontbonden en of zij en haar kinderen als gevolg van de sluiting op een zwarte lijst zouden worden geplaatst, volgt de voorzieningenrechter niet. Dit volgt evenmin uit ter zitting door verzoekster aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 6 april 2022. [16] Het is in de eerste plaats aan verzoekster zelf om dergelijk onderzoek te verrichten. De uitkomsten van dit onderzoek kan de burgemeester dan bij zijn belangenafweging betrekken. Uit vaste jurisprudentie [17] van de Afdeling volgt dat de ontbinding van een huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst niet zonder meer in de weg hoeven te staan aan sluiting van de woning. Uit het verweerschrift volgt dat de burgemeester wel heeft onderzocht of de huurovereenkomst door de verhuurder zou worden ontbonden en gebleken is dat de verhuurder een gerechtelijke uitzettingsprocedure heeft opgestart. Deze omstandigheid heeft de burgemeester vervolgens afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. [18] Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat een ontbinding van de huurovereenkomst voor verzoekster en haar kinderen ingrijpend is, heeft de burgemeester mogen stellen dat deze omstandigheid de sluitingsmaatregel niet onevenwichtig maakt.
12.4.
Tot slot geldt dat het ontbreken van iedere verwijtbaarheid bij de overtreding kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruikt heeft kunnen maken. De burgemeester heeft echter kunnen stellen dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt omdat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in haar woning, dan wel redelijkerwijs hiervan op de hoogte had moeten zijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester zich hierbij vooral heeft gebaseerd op de eigen verklaringen van verzoekster. Een deel van deze verklaringen zijn echter afgelegd na de inval en toen was verzoekster al op de hoogte van de drugs in haar woning. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verzoekster dat de burgemeester deze verklaringen niet bij zijn standpuntbepaling kan betrekken. Uit de 3e aanvulling bestuurlijke rapportage blijkt echter dat verzoekster de rechter-commissaris heeft verteld dat zij wist dat er verdovende middelen in haar woning lagen, maar dat zij niet wist waar. Deze verklaring, en ook de verklaring in voornoemde rapportage dat zij wist dat het geld in het geldkistje in de slaapkamer afkomstig was van de praktijken van haar (ex)-partner, wat hij verkocht had, heeft de burgemeester aan zijn standpunt dat verzoekster wist dat er verdovende middelen in haar woning waren, ten grondslag mogen leggen. Voor zover verzoekster niet op de hoogte was van de verdovende middelen in haar woning, had zij hiervan wel redelijkerwijs op de hoogte moeten zijn, nu van verzoekster als (hoofd)bewoner mag worden verlangd dat zij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Dat er grenzen kunnen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht begrijpt de voorzieningenrechter, maar in deze zaak is niet gebleken van een situatie die buiten deze grenzen valt.
Is er het bestreden besluit gebrekkig?
13. Tot slot stelt verzoekster dat het bestreden besluit gebrekkig is. In het verweerschrift is veelvuldig verwezen naar de derde aanvulling op de bestuurlijke rapportage van 7 maart 2024 en de bijlage 4 en 5, terwijl deze bij de totstandkoming van het bestreden besluit nog niet bekend waren en verzoekster hierop dus niet haar zienswijze heeft kunnen gegeven. Dit is in strijd met artikel 4:8 van de Awb. Evident is dat de burgemeester per se het bestreden besluit wilde nemen en daarna pas op zoek is gegaan naar stukken ter onderbouwing daarvan. Door deze handelwijze van de burgemeester is verzoekster de mogelijkheid ontnomen om haar zienswijze effectief naar voren te brengen. [19] Nu de bezwaarprocedure nog niet daadwerkelijk is opgestart, is dit gebrek nog steeds niet hersteld. [20]
14. Hoewel verzoekster op de hiervoor genoemde punten geen zienswijze heeft kunnen inbrengen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij hierdoor niet in haar belangen is geschaad. In de gronden van bezwaar en ook tijdens deze zitting is verzoekster voldoende gelegenheid geboden om haar standpunten daaromtrent naar voren te brengen. Verzoekster heeft bovendien ook nog de mogelijkheid om haar standpunten naar voren te brengen tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase, die, zoals namens de burgemeester ter zitting is aangegeven, zal plaatsvinden op 15 april 2024. Van strijd met artikel 4:8 van de Awb is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. In de bezwaarfase zal een volledige heroverweging plaatsvinden, waarbij deze gebreken kunnen worden meegenomen en, indien nodig, kunnen worden hersteld. In hoeverre herstel van gebreken nodig is, heeft de voorzieningenrechter in de onderhavige uitspraak beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om op grond hiervan een voorlopige voorziening te treffen. De door verzoekster aangehaalde uitspraken van de Afdeling leiden niet tot een ander oordeel, nu in die uitspraken sprake is van een ander samenstel van feiten en omstandigheden. In de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020 had het bestuursorgaan – anders dan in deze zaak – nagelaten een vooraankondiging te doen en in de uitspraak van 18 mei 2011 was de betrokkene – anders dan in deze zaak – in het geheel geen gelegenheid geboden om een zienswijze in te dienen.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de woning voor zes maanden kan sluiten. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de burgemeester met het sluiten van de woning niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist.
15.1.
Voor een vergoeding van het griffierecht en een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 april 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4117.
2.Artikel 3, vijfde lid, van het beleid.
3.Artikel 5, eerste lid, van het beleid.
4.Verzoekster verwijst in dat kader naar de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 15 februari 2023, 202106120/1/A3 en 202100578/1/A3.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:472.
6.Zie de derde aanvulling op de bestuurlijke rapportage.
7.Tijdens contacten met zijn mobiele nummer, zowel overdag als in de avond- en nachturen, het nummer in combinatie met een toestel een antenne van een zendmast aanstraalde op de locatie Hoogstraat-Emmastraat, in de directe nabijheid van de woning van verzoekster.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913.
9.Zie de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1021.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
11.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2756.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3705.
17.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241.
18.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911.
19.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2158.
20.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4932.