ECLI:NL:RBMNE:2022:803

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
UTR 22/231 en UTR 22/234
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bouw woning op voormalig vakantiepark met geschil over brandveiligheid en bestemmingsplan

Op 1 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening rond de bouw van een woning op een voormalig vakantiepark. De eiser, een buurman van de vergunninghoudster, was het niet eens met de verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De vergunninghoudster had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een woning en het afwijken van het bestemmingsplan. Eiser stelde dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en dat er zorgen waren over de brandveiligheid van de omliggende chalets.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 22 februari 2022. Na de zitting concludeerde de voorzieningenrechter dat nader onderzoek niet nodig was en deed uitspraak op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster de constructieve gegevens over de fundering tijdig had aangeleverd en dat er geen bewijs was dat niet aan de voorschriften van het Bouwbesluit was voldaan. De zorgen van eiser over de brandveiligheid werden weliswaar erkend, maar de toetsing van het Bouwbesluit betrof alleen de veiligheid van de woning van de vergunninghoudster.

De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van een binnenplanse vrijstelling voor de bouwhoogte, ondanks dat de woning 5,75 meter hoog zou zijn in plaats van de toegestane 5 meter. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wogen dan die van eiser, en dat er geen sprake was van een onevenredige inbreuk op de belangen van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/231 en UTR 22/234
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde belanghebbende] uit [plaats]

(gemachtigde: mr. A.R. van Tilborg).

Inleiding

1. Aan [adres] in [plaats] ligt [***] , een voormalig recreatiepark. De derde-partij (vergunninghoudster) wil op het park een woning bouwen en heeft daarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college. Eiser is de buurman van vergunninghoudster. Hij is het niet eens met het bouwplan.
2. In het besluit van 28 februari 2022 heeft het college aan de vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de woning en voor het afwijken van bestemmingsplan [***] . In de beslissing op bezwaar van 6 december 2021 heeft het college dat besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
3. Eiser is het niet eens met de beslissing op bezwaar en heeft daar beroep tegen ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door [naam buur] . Namens het college was A.M.B. Lagarde aanwezig. Vergunninghoudster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

5. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Toetsingskader
6. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald hoe het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen moet toetsen. In dat artikel zijn vijf weigeringsgronden opgesomd, waaronder strijd met het Bouwbesluit 2012 en strijd met het bestemmingsplan.
7. Als er sprake is van strijd met het bestemmingsplan, dan moet het college de aanvraag ook toetsen aan artikel 2.12 van de Wabo. In dat artikel is geregeld wanneer het college een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan kan verlenen. Het college kan alleen een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik verlenen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de keuze om wel of niet een vergunning te verlenen maakt het college een afweging van de bij de aanvraag betrokken belangen. De toetsing van die belangen gaat alleen over de punten waarop het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Voor zover het bouwplan binnen het bestemmingsplan past heeft er bij de vaststelling van het bestemmingsplan namelijk al een afweging plaatsgevonden. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit is gekomen en of daarbij alle betrokken belangen zijn meegewogen.
Bouwbesluit
8. Eiser voert aan dat het bouwplan niet voldoet aan de regels van het Bouwbesluit 2012. Volgens eiser voldoet de fundering niet aan de eisen. In de omgevingsvergunning stond dat de vergunninghoudster op schroefpalen zou bouwen, maar later wilde ze een betonnen fundering storten en nu heeft ze palen laten heien waar beton in gestort wordt. Eiser is bang voor verzakkingen en voor schade aan zijn chalet door het heien.
9. Het college moet toetsen of de aanvraag, met de gegevens en stukken die daarbij zijn ingediend, het aannemelijk maakt dat aan de voorschriften van het Bouwbesluit is voldaan. De aanvrager kan er ook voor kiezen een deel van de onderbouwing pas later in te dienen. Dat is geregeld in artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht. Dan vindt de toetsing van die onderbouwing op een later moment plaats.
10. In dit geval heeft de vergunninghoudster de constructieve gegevens over de fundering van de woning pas later aangeleverd. Voor de fundering op 12 palen is inmiddels goedkeuring verleend. Het is niet gebleken dat daarbij niet aan de voorschriften van het Bouwbesluit is voldaan. Voor zover door het heien schade is ontstaan aan het chalet van eiser kan eiser daar eventueel civielrechtelijk een vordering voor instellen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert verder aan dat het bouwplan niet aan de vereisten voor brandveiligheid voldoet. Bij de beoordeling van de brandveiligheid is alleen gekeken naar de veiligheid van de woning van de vergunninghoudster, niet naar de veiligheid van de omliggende chalets. Eiser wijst erop dat op het park allemaal houtskeletbouw staat en dat er recent nog een brand is uitgebroken. In 2008 zijn aan de bestaande chalets op advies van de brandweer regels opgelegd over de onderlinge afstand en over het dichtspijkeren van openslaande ramen. Aan die regels voldoet de woning van de vergunninghoudster niet.
12. De rechtbank kan de zorgen van eiser over de brandveiligheid van de omliggende chalets volgen. De toetsing van het Bouwbesluit gaat echter specifiek over de veiligheid van de woning van de vergunninghoudster. De veiligheidsregio heeft dat getoetst en heeft beoordeeld dat het bouwwerk aan de regelgeving voldoet. Voor een extra toetsing van de gevolgen voor de brandveiligheid van de omliggende chalets bestaat geen juridische grondslag. Voor de bestaande chalets gelden nog de besluiten uit 2008. Als er een nieuwe aanvraag wordt gedaan, dan moet het college echter toetsen aan de huidige regelgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderbouwd dat het bouwplan aan de huidige regelgeving voldoet. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestemmingsplan
13. Het bouwplan is op één punt in strijd met het bestemmingsplan: de woning is 5,75 meter hoog in plaats van de toegestane 5 meter. Het college heeft gebruik gemaakt van een binnenplanse vrijstelling, waarin is geregeld dat 15% kan worden afgeweken van de maatvoering uit het bestemmingsplan. Het college moet een afweging maken of in dit specifieke geval gebruik wordt gemaakt van die binnenplanse vrijstelling. De afweging die het college moet maken gaat alleen over de afwijking van de bouwhoogte, dus alleen over de bovenste 75 centimeter van de woning. De afweging gaat dus niet over de rest van het bouwplan, omdat dat wel binnen het bestemmingsplan past. Het gaat dus bijvoorbeeld niet over de afstand tot de erfgrens, of de bouw van een verdieping.
14. De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van een bestemmingsplan gaat over de plantekening en de planregels. Eiser heeft meerdere keren verwezen naar de plantoelichting. Daar kan echter alleen naar worden gekeken als de plantekening en de planregels op zichzelf niet duidelijk zijn. Dat is in vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State bepaald.
15. Eiser voert aan dat het college geen gebruik had mogen maken van de binnenplanse vrijstelling, omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Het bouwplan heeft grote gevolgen voor zijn uitzicht en voor het zonlicht op zijn ramen en zonnepanelen.
16. De vergunninghoudster heeft een bezonningsberekening laten uitvoeren door ingenieursbureau Lanten. Daaruit blijkt dat er ook op de slechtste dagen qua bezonning nog minimaal 2 uur zon op de woning van eiser staat.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van de vergunninghoudster om extra woonruimte te kunnen creëren dan aan het belang van eiser. Daarbij weegt de rechtbank mee dat een aanzienlijk deel van de gevolgen van het bouwplan ook al ontstaat als er tot de maximale toegestane hoogte van 5 meter uit het bestemmingsplan gebouwd zou worden. Met betrekking tot eisers uitzicht wijst de rechtbank erop dat uit vaste rechtspraak blijkt dat er geen sprake is van een recht op vrij uitzicht. Daar komt bij dat er op grond van de bouwregels al tot 5 meter hoog gebouwd worden, wat al tot het grootste verlies aan uitzicht leidt. Met betrekking tot het zonlicht stelt de rechtbank vast dat eiser, als er tot 5,75 meter hoog wordt gebouwd, nog minimaal 2 uur per dag zon heeft op zijn woning. Van een onevenredige inbreuk op zijn belang is daarmee geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond.
19. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd
om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.