ECLI:NL:RVS:2024:472

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
202204156/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens drugshandel en de proportionaliteit van de maatregel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 7 juni 2022 oordeelde dat de burgemeester van Tilburg bevoegd was om de woning van [appellant] voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had deze maatregel opgelegd na de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine en druggerelateerde goederen in de woning tijdens een bestuurlijke controle op 30 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen, gezien de ernst van de situatie en de betrokkenheid van [appellant] bij de drugshandel. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de sluiting onevenredig was, vooral omdat hij vrijgesproken was in een strafzaak en gezondheidsproblemen had. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de burgemeester de belangen bij sluiting zwaarder mocht laten wegen dan de belangen van [appellant]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de sluiting niet onevenredig was in verhouding tot de doelen die ermee gediend werden. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

202204156/1/A3.
Datum uitspraak: 7 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 7 juni 2022 in zaak nr. 21/1504 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2020 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan het [locatie] in Tilburg gedurende zes maanden gesloten te houden.
Bij besluit van 19 februari 2021 heeft de burgemeester het door
[appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:3056) heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. El Darrazi, advocaat in Tilburg, vergezeld door [gemachtigde], en de burgemeester van Tilburg, vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] was huurder en bewoner van de woning. Op 30 juli 2020 vond, in het kader van vervuiling en woonoverlast door honden, een bestuurlijke controle plaats in de woning. Toezichthouders van de gemeente troffen toen vermoedelijk amfetamine aan waarop zij de politie inschakelden. Bij het doorzoeken van de woning door de politie is blijkens de bestuurlijke rapportage het volgende aangetroffen:
-        ongeveer 3730 gram amfetamine;
-        drie flessen zwavelzuur;
-        een weegschaal;
-        ongebruikte sealbags;
-        een apparaat om sealbags te sluiten;
-        vier maatbekers;
-        een zeef.
2.       Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, [appellant] gelast de woning voor zes maanden te sluiten. Dit is volgens de burgemeester in overeenstemming met de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet (hierna: de Beleidsregels). Volgens de Beleidsregels wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een periode van zes maanden. Bij het sluiten van een woning wordt nadrukkelijk overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing. Gezien de ernst van de situatie kon volgens de burgmeester in dit geval niet worden volstaan met een waarschuwing en was sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk om de openbare orde te herstellen en herhaling te voorkomen. De burgemeester heeft het belang van herstel van de openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant]. Daarbij heeft de burgemeester meegewogen dat de omstandigheid dat [appellant] zijn woning zal kwijtraken als gevolg van deze sluiting niet aan die sluiting in de weg staat, door de ernst van de situatie en [appellant] zijn eigen verwijtbaarheid voor deze overtreding van de Opiumwet.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de Beleidsregels bij de aanwezigheid van meer dan 1000 gram harddrugs in een woning sprake is van een zeer ernstig geval waarbij grootschalige drugshandel plaatsvindt. [appellant] heeft de vondst van de drugs, de vastgestelde hoeveelheid ervan en de vondst van de diverse aan drugshandel gerelateerde goederen niet betwist. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voor de duur van zes maanden te sluiten.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. Naast de handelshoeveelheid harddrugs zijn er ook aan drugshandel te relateren attributen in de woning aangetroffen, zoals zwavelzuur, een weegschaal en sealbags. Deze omstandigheden brengen mee dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake was van een ernstig geval en sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk was om de openbare orde en veiligheid te herstellen.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de sluiting van de woning voor zes maanden niet onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Volgens de rechtbank kan [appellant] een verwijt gemaakt worden. Van hem mag namelijk worden verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in zijn woning gebeurt. Daarbij is hij al voor de woningsluiting door Stichting WonenBreburg, eigenaar van de woning, en de wijkagent aangesproken over de meldingen van omwonenden. Verder betekent een vrijspraak in de strafrechtelijke zaak niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. Niet is gebleken dat [appellant] een bijzondere binding met de woning had door zijn medische situatie. [appellant] is namelijk in staat gebleken om vervangende woonruimte te vinden, eerst bij een vriend en daarna bij Stichting Traverse. Dat [appellant] kosten heeft moeten maken om bij een vriend in te wonen, maakt de sluiting van de woning ook niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.       Niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs en diverse druggerelateerde goederen zijn aangetroffen en dat de burgemeester daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten. Tussen partijen is alleen nog in geschil of het sluiten van de woning noodzakelijk en evenwichtig was.
Procesbelang
5.       Anders dan de burgemeester in de schriftelijke uiteenzetting heeft gesteld, heeft de rechtbank terecht het beroep [appellant] ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] na de feitelijke sluiting van de woning volgens de rechtbank een belang heeft bij een uitspraak op zijn beroep. Dat hij als gevolg van de sluiting niet in de woning heeft kunnen verblijven, dat sprake is van een inbreuk op het woonrecht en dat een rechterlijk oordeel dat de sluiting onrechtmatig was de grondslag kan vormen voor een aanspraak op schadevergoeding, is voldoende om procesbelang aan te nemen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:294. Bovendien is in bezwaar verzocht om een proceskostenvergoeding, zodat ook om die reden procesbelang bestaat.
Was de sluiting evenredig?
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting niet onevenredig is in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen. Hij voert hiervoor aan dat de noodzaak tot sluiting van de woning ontbreekt. Ook voert hij aan dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is.
Noodzakelijkheid van de sluiting
6.1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er noodzaak bestond om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. [appellant] betwist dat sprake is van handel in drugs. Als geen sprake is van handel vanuit de woning, is er geen sprake van loop naar de woning en is de noodzaak voor sluiting van de woning minder groot.
6.1.1. De gronden die [appellant] in hoger beroep over de noodzakelijkheid van de woningsluiting heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze gronden ingegaan. [appellant] heeft niet aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich ook gezien de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1910) vinden in het oordeel van de rechtbank in de onder 6.1 en 6.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
6.1.2. Het betoog slaagt niet.
Evenwichtigheid van de sluiting
6.2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting evenwichtig was. Hij voert hiervoor aan dat hij door de sluiting van zijn woning door de verhuurder op een zogeheten zwarte lijst voor sociale huurwoningen is geplaatst. Door de plaatsing op de zwarte lijst komt hij voor een bepaalde duur niet in aanmerking voor een woning in de sociale huursector. Verder voert hij aan dat hij in de strafzaak is vrijgesproken, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewezen werd verklaard dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van drugs. De strafrechter ondersteunt daarmee de verklaring van [appellant] dat hij geen wetenschap van de aangetroffen drugs had en hem dus geen verwijt treft. Tot slot voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij om medische redenen geen bijzondere binding met de woning heeft. Hij heeft namelijk gezondheidsproblemen, waaronder COPD, hartfalen en een herseninfarct. Door rugklachten heeft hij een neurologische aandoening gekregen waarvoor hij regelmatig het ziekenhuis moet bezoeken. Bovendien is in de woning een traplift en een verhoogd toilet en zijn er beugels in de badkamer. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geen waarde toegekend aan de overgelegde indicatie voor een ‘0-tredenwoning’, aldus [appellant].
6.2.1. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid van de duur van de sluiting zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig (uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910).
6.2.2. In de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is over de mate van verwijtbaarheid overwogen dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Aan een betrokkene kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Van een bewoner kan worden verlangd dat hij in de gaten houdt wat er in de door hem gehuurde woning gebeurt.
6.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is de sluiting van een woning een herstelsanctie die betrekking heeft op de woning als zodanig en de bekendheid van deze woning als drugspand in het drugscircuit en slechts in mindere mate ziet op de bij de drugshandel betrokken personen (vergelijk de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). De woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet dient dus een ander doel dan een strafrechtelijke procedure. De stelling van [appellant] dat hij door de strafrechter is vrijgesproken, is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat de woningsluiting onevenredig is.
6.2.4. De burgemeester heeft in zijn afweging rekening gehouden met de te verwachten gevolgen van de sluiting van de woning van [appellant]. Hij heeft [appellant] gewezen op de mogelijkheid contact op te nemen met Stichting Traverse als het niet zou lukken om zelf andere woonruimte te vinden. De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken van een bijzondere binding met de woning. Wel blijkt dat [appellant] gezondheidsproblemen heeft, waarvoor hij hulp ontvangt. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat [appellant] juist op deze woning is aangewezen, of dat zijn gezondheidsproblemen zouden verergeren als hij in een andere woning zou verblijven. Als enige huurder van het pand mag van [appellant] worden verlangd dat hij in de gaten houdt wat er in zijn woning gebeurt. De stelling dat de zoon van [appellant] of een vriend van zijn zoon de drugs en de druggerelateerde attributen in zijn woning hebben gelegd en dat hijzelf niets in de gaten had, volgt de Afdeling niet. Hierbij is van belang dat onder meer uit de MMA-meldingen en de signalen van bezorgde buurtbewoners blijkt dat de drugshandel bij buurtbewoners wel opviel.
6.2.5. Dat de verhuurder hem voor een bepaalde periode niet opnieuw in aanmerking brengt voor een sociale huurwoning leidt onder de hiervóór besproken omstandigheden niet tot het oordeel dat de sluiting onevenwichtig is. Verder is inherent aan de sluiting van de woning dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630).
6.2.6. Gelet op wat hierboven staat, heeft de burgemeester de belangen bij de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden zwaarder mogen wegen dan de belangen van [appellant] bij het voortgezet gebruik van de woning. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat sluiting van de woning voor zes maanden niet onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
6.2.7. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
8.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024
85-1050