Overwegingen
Is voldaan aan de voorwaarden om een voorlopige voorziening te treffen?
1. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de beroepsprocedure niet.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu eiser beroep heeft ingesteld tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de hoofdzaak kennis te nemen.
3. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat, gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, en hetgeen hierover door eiser is aangevoerd, kan worden aangenomen dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Eiser stelt dat hij bij een daadwerkelijke sluiting van de woning voor de duur van 52 weken op straat staat. Vervangende woonruimte heeft hij niet. Daarnaast ontvangt hij slechts een bijstandsuitkering waardoor de financiële mogelijkheden beperkt zijn. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
4. De voorzieningenrechter heeft op 20 september 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:7277) uitspraak gedaan op het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorzieningen naar aanleiding van het door verweerder genomen primaire besluit. Kan worden beslist op het door verzoeker ingestelde beroep?
5. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als naast het verzoek om voorlopige voorziening ook een beroepschrift is ingediend, de voorzieningenrechter naast een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening ook een uitspraak op het beroep kan doen. Tijdens de zitting is door partijen aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en doet daarom ook uitspraak op het beroep.
Wat ging aan de zaak vooraf?
6. Eiser is de bewoner en huurder van de woning. In de bestuurlijke rapportage van de politie van 27 mei 2021 is vermeld dat er op 26 mei 2021 in de woning 31 xtc-pillen zijn aangetroffen. In deze rapportage staat verder vermeld dat het binnentreden in de woning plaatsvond naar aanleiding van een onderzoek inzake de handel in verdovende middelen waarbij een derde, de dealer zijnde hoofdverdachte in het politieonderzoek, gebruik maakte van de woning van verzoeker als zogenaamde stashplaats.
7. Bij brief van 8 juni 2021 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De door eiser naar voren gebrachte schriftelijke zienswijze heeft geen verandering gebracht in dit voornemen.
8. Het voorgaande heeft geleid tot de besluitvorming zoals opgenomen onder het kopje ‘Procesverloop’.
9. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, onder overneming van het advies van de Centrale Bezwaarschriften en- en Klachtencommissie van 22 november 2021, het bezwaar ongegrond verklaard en aangekondigd de woning op 19 januari 2022 voor de duur van 52 weken te sluiten. Verweerder heeft aan de sluiting ten grondslag gelegd dat de aangetroffen hoeveelheid is aan te merken als een handelshoeveelheid en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid.
Bevoegdheid tot sluiting
10. Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet luidt:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat er sprake was van handel of productie vanuit/in de woning. De politie heeft slechts vastgesteld dat er 31 XTC-tabletten in de woning aanwezig waren. Voor zover eiser hiermee bedoelt de bevoegdheid tot sluiting te betwisten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aangetroffen hoeveelheid XTC met een nettogewicht van in totaal 15,6 gram, is groter dan de hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat deze bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt dat de drugs niet bestemd zijn voor handel of aannemelijk maakt dat er geen verband bestaat tussen de drugs en het pand (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, verder: de Afdeling, van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738). Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. 12. Eiser heeft betoogd dat de afgetapte telefoongesprekken niet met hem zijn gevoerd en dat hij geen weet had van de aanwezigheid van de XTC-tabletten. Daaruit vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort dat de XTC niet voor eigen gebruik was.
13. Gebleken is dat de aanleiding voor de huiszoeking een MMA-melding en een TCI proces-verbaal vormden, waaruit zou blijken dat een daarin genoemd persoon zich schuldig maakte aan handel in verdovende middelen en tevens dat deze een stashplaats had in eisers woning. Ook uit taps van door deze persoon op 4 en 5 mei 2021 met een medeverdachte/ medeverdachten gevoerde telefoongesprekken bleek dat hij dealde vanuit eisers woning, aldus de politie. De Afdeling heeft eerder overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625) dat in een bestuursrechtelijke procedure als deze geen strafrechtelijke bewijsregels gelden. Verweerder mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. In beginsel kunnen deze taps in ieder geval als zodanig worden gekwalificeerd. Indien de betrokkene de bevindingen betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. 14. Eiser heeft erop gewezen dat de strafzaak tegen hem, voor zover hij werd verdacht van handel in verdovende middelen, wegens onvoldoende bewijs is geseponeerd. Dit maakt echter niet dat ervan uit dient te worden gegaan dat er geen sprake was van handel vanuit de woning. Er zijn immers meerdere verdachten van de onderzochte drugshandel in beeld die in relatie tot de woning van eiser zijn genoemd. Om dezelfde reden vormt het feit dat de strafzaak tegen één van hen, de hiervoor genoemde persoon, is geseponeerd, nog daargelaten dat niet gebleken welke inhoudelijke motvering daaraan ten grondslag ligt, evenmin grond anders te oordelen.
15. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht de woning te sluiten wegens handel in harddrugs.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
16. Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels (Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2020, hierna: het beleid) ontwikkeld. Eiser heeft betoogd dat verweerders besluit een punitieve sanctie behelst en het beleid daarom valt binnen de reikwijdte van de artikelen 6 en 7 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
17. De voorzieningenrechter verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:3762) waarin is geoordeeld dat sluiting van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet is aan te merken als een punitieve sanctie, maar als een bestuurlijke sanctie in de zin van artikel 5:21 van de Awb. Het beleid valt derhalve niet binnen de reikwijdte van genoemde artikelen van het EVRM. Daarmee slaagt ook eisers betoog dat verweerder niet eerder van zijn bevoegdheid tot sluiting kan gebruik maken dan nadat hij door de strafrechter schuldig aan overtreding van de Opiumwet is bevonden, niet. 18. Eiser heeft verder ter zitting aangevoerd dat het beleid onjuist is, omdat daaruit niet blijkt dat op enigerlei wijze rekening wordt gehouden met proportionaliteit en evenredigheid. Niet duidelijk is waarom verweerder niet heeft overwogen te volstaan met een waarschuwing.
19. In het beleid is bepaald dat bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs een sluiting van het betreffende pand voor de duur van 52 weken volgt. De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:668), dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin is vermeld dat de burgemeester bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient over te gaan, maar moet volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag hij in ernstige gevallen afwijken (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130, onder 4.2.). Het beleid van verweerder biedt verweerder geen mogelijkheid om bij een eerste overtreding te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing of andere minder vergaande maatregel dan sluiting. Ook volgt uit het beleid niet onder welke omstandigheden er sprake is van een ernstig geval. Gelet hierop kan verweerder in redelijkheid het beleid ten aanzien van een eerste constatering van handel in harddrugs vanuit een woning niet voeren en het bestreden besluit in zoverre niet op zijn beleid baseren. 20. Gebleken is echter dat verweerder de toepassing van zijn sluitingsbevoegdheid niet alleen heeft gemotiveerd met een verwijzing naar zijn beleid, maar ook met een belangenafweging op grond van de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter moet daarom aan de hand van de criteria noodzakelijkheid en evenredigheid beoordelen of uit de gegeven concrete motivering volgt dat sprake is van een ernstig geval waarin verweerder in redelijkheid tot sluiting van de woning van verzoekers heeft kunnen overgaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling van (ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335) en het meer specifieke toetsingskader zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:2912 ), in acht. Daarbij toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, omdat verweerder zijn besluit, zoals hiervoor geoordeeld, niet op zijn beleid heeft kunnen baseren. Evenredigheid; noodzaak van de sluiting
21. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. 22. De voorzieningenrechter overweegt over de noodzaak van het sluiten van de woning als volgt. Zoals in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is overwogen, geldt als uitgangspunt dat in het geval in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat een pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Vast staat dat in de woning van eiser een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen naar aanleiding van een politieonderzoek naar handel in drugs. Daarin is al een belang voor sluiting gelegen. In de woning zijn weliswaar geen attributen gevonden die wijzen op drugshandel, maar dat neemt niet weg dat verweerder op basis van de informatie van de politie op goede gronden heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstig geval. Immers is daaruit gebleken dat eisers woning fungeerde als opslagplaats voor drugs en deze daarmee een schakel vormde in de drugshandel. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat zijn gemeente kampt met ernstige drugsproblematiek en -overlast die veelal direct te relateren is aan woningen of lokalen. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat er op zichzelf een noodzaak was tot sluiting van de woning en niet kon worden volstaan met een minder zware maatregel.
23. Over de duur van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit hiervan geen andere motivering gegeven dan verwijzing naar zijn beleid. Gelet op het hiervoor onder 18. overwogene kon hij daarmee echter niet volstaan en ontbeert het besluit op dit punt een deugdelijke motivering. Als gevolg daarvan kan niet worden beoordeeld of en in hoeverre een sluitingsduur van 52 weken voor eiser onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van de tot de met het beleid te dienen doelen. Om deze reden zal het beroep gegrond worden verklaard. Nu dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en verweerder een nieuw besluit dient te nemen, zal de voorzieningenrechter ook over de overige, aan de orde zijnde, aspecten van het bestreden besluit oordelen.
Evenredigheid; verwijtbaarheid
24. Ten aanzien van hetgeen eiser stelt met betrekking tot de verwijtbaarheid overweegt de voorzieningenrechter dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat verweerder in redelijkheid geen gebruik mag maken van de bevoegdheid tot sluiting van de woning. Eiser heeft betoogd dat hem geen verwijt valt te maken. Hij was niet betrokken bij enige vorm van handel of productie in verdovende middelen. Hij wist niet van de aanwezigheid van de XTC-tabletten. Die lagen boven op een hoge kast in de woonkamer en kon hij niet zien zonder dat hij bijvoorbeeld op een trap stond. De aangetroffen cocaïne was voor eigen gebruik en moet los gezien worden van de XTC-tabletten. Uit de (door hem overgelegde) processen-verbaal blijkt dat het onderzoek is gestart naar aanleiding van een verdenking tegen een daarin genoemd persoon die mogelijk eisers woning als stashplaats heeft genoemd, maar niet tegenover eiser. Eiser vermoedt dat hij erin is geluisd en betrokkene de XTC-tabletten buiten zijn medeweten op zijn kast heeft gelegd.
25. De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn betoog. De betrokken verdachte was, zo heeft eiser(s gemachtigde) ter zitting verklaard, regelmatig bij hem thuis te gast. Daarnaast is eiser zelf gebruiker en daarmee bekend met de drugshandel en de daaraan verbonden risico’s. Eiser woont alleen en is als bewoner verantwoordelijk voor hetgeen zich in zijn huis afspeelt. Dat eisers psychische kwetsbaarheid, die overigens pas voor het eerst ter zitting is genoemd, aanleiding vormt daar anders over te oordelen, is niet gebleken. Eiser woont zelfstandig en er is ook geen vorm van maatschappelijke ondersteuning in verband met zijn psychiatrische problematiek.
Evenredigheid; gevolgen van de sluiting
26. Eiser heeft betoogd dat niet gebleken is dat verweerder eisers persoonlijke (woon)situatie heeft meegewogen. De gevolgen van de woningsluiting zullen desastreus zijn voor eiser. Eiser zal op straat belanden. Hij komt op de zogenoemde zwarte lijst en heeft geen enkel zicht op een andere woning in de sociale sector binnen de gemeente Kerkrade of omgeving. Dat er wel voldoende woonruimte in verweerders gemeente beschikbaar zou zijn, heeft deze niet onderbouwd. Verweerder is bovendien gehouden eiser te informeren over de mogelijkheden van vervangende woonruimte. Dat heeft verweerder nagelaten. Hij heeft in het geheel geen stappen ondernomen om eiser te ondersteunen bij het vinden van een (tijdelijk) onderkomen.
27. Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning dienen ook de gevolgen daarvan te worden betrokken. Aan het sluiten van de woning is inherent dat eiser de woning moet verlaten. Sluiting maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. Ook financiële schade of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft moet bij de beoordeling worden betrokken. De gevolgen kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoner niet kan terugkeren in de woning en in dat kader moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of de huurder door de sluiting op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan als gevolg waarvan hij geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt
28. Volgens verweerder gaat Wonen Zuid, verhuurder van eisers woning, over tot ontbinding van de huurovereenkomst, ook als het niet tot een sluiting komt. Dit betekent dat eiser, nu hij op de zwarte lijst komt, gedurende geruime tijd niet voor een andere sociale huurwoning in aanmerking komt. Verweerder heeft in bezwaar echter meegewogen dat er in zijn gemeente voldoende aanbod is van woningen in het goedkopere particuliere segment die qua huur onder de huurtoeslaggrens liggen. Verweerder heeft ter onderbouwing hiervan een print van online advertenties overgelegd van huurwoningen in zijn gemeente met huren die (met uitzondering van één woning, € 800,- per maand) onder de huurtoeslaggrens liggen. Verweerder heeft eiser bovendien geadviseerd contact op te nemen met het maatschappelijk werk ter ondersteuning bij het vinden van een nieuwe woning, al dan niet aansluitend aan een tijdelijk verblijf in de noodopvang. Gebleken is dat eiser zich tot op heden niet tot maatschappelijk werk heeft gewend en ook anderszins geen enkele poging heeft ondernomen om een andere woning te vinden. Als overwogen is eerst ter zitting door eiser benoemd dat hij er sprake is van psychiatrische problematiek. Hij krijgt daar medicatie voor, maar niet is gebleken dat daarin een beletsel is gelegen om tot sluiting van de woning over te gaan. Dat ten slotte eisers Participatiewet-uitkering op de tocht staat indien hij zijn woning verliest, volgt de voorzieningenrechter evenmin, daar waar ervan kan worden uitgegaan dat eiser een nieuwe woning zal vinden.
29. Het beroep is gegrond. Nu het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit vernietigd, heeft eiser geen belang meer bij de verzochte voorlopige voorziening en zal deze worden afgewezen. Eiser heeft wel belang bij opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, in afwachting van de afronding van de nieuwe besluitvorming. De voorzieningenrechter zal daarom ambtshalve de voorziening treffen als in het dictum opgenomen.
30. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding te bepalen dat verweerder, gelet op deze uitspraak, aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter zake de voorlopige voorziening vergoedt. Om die reden ziet de voorzieningenrechter eveneens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten inzake de verzochte voorlopige voorziening.
31. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- schort bij wijze van voorlopige voorziening de rechtsgevolgen van het primaire besluit van 9 augustus 2021 op tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 362,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 februari 2022