6.3.Conform artikel 1, II, a van het Damoclesbeleid worden bij het aantreffen van harddrugs de navolgende bestuurlijke maatregelen getroffen: in een woning bij de eerste constatering: sluiting van twaalf maanden.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat door verzoekster de bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot sluiting van de woning niet wordt betwist. Verzoekster gronden richten zich op de noodzaak van de sluiting en de evenredigheid hiervan.
8. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, voor het eerst in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient het bestuursorgaan daarbij alle omstandigheden van het geval te betrekken ongeacht of die in de beleidsregel zijn verdisconteerd en daarbij te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De voorzieningenrechter hanteert bij de toetsing van een besluit als het voorliggende voortaan de maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, verder de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335). Daaruit volgt dat de beoordeling, voor zover de aangevoerde gronden daarvoor aanleiding geven, verloopt in drie stappen, namelijk geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Tevens neemt de voorzieningenrechter het meer specifieke toetsingskader zoals weergegeven in de zogenoemde overzichtsuitspraak van de Afdeling van 9. Gelet op de aangevoerde gronden moet allereerst worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is. Verweerder acht sluiting van de woning noodzakelijk omdat het op grond van de bestuurlijke rapportage aannemelijk is dat, gelet op hetgeen in de woning is aangetroffen waaronder een grote hoeveelheid harddrugs, de woning onderdeel uitmaakt van de keten van drugshandel, gelet op de aanzienlijke aangetroffen hoeveelheden hard- en softdrugs. De voorzieningenrechter is, mede gelet op vaste jurisprudentie daarover, van oordeel dat in een situatie als deze het vermoeden gerechtvaardigd is dat de in de woning aangetroffen drugs bestemd waren voor de handel en dat de woning dus een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Evenwel is het aantreffen van de drugs het gevolg van een doorzoeking met een andere reden dan drugshandel. Verder is niet gebleken van klachten van omwonenden of andere signalen dat sprake is geweest van doorverkoop van drugs vanuit de woning. Wel is onbetwist dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. De noodzaak voor het beschermen van de leef – en woonomgeving en het herstel van de openbare orde moeten derhalve aanwezig worden geacht, maar niet kan worden vastgesteld hoe groot die noodzaak is.
Evenredigheid/verwijtbaarheid
10. Naast noodzakelijk moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Verzoekster betoogt in dat verband in de eerste plaats dat zij geen weet had van de aanwezigheid van drugs in haar woning. De voorzieningenrechter acht dit evenwel niet aannemelijk, nu een aanzienlijke hoeveelheid niet alleen op de slaapkamer van haar zoon, maar ook in een keukenkastje is aangetroffen. Als huurster en gezinshoofd was verzoekster verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt (zie de uitspraak- van de Afdeling van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879). Voor actieve betrokkenheid van verzoekster zijn weliswaar geen aanwijzingen, maar niet kan worden geconcludeerd dat iedere verwijtbaarheid ontbreekt. 11. Ten aanzien van de gevolgen van de sluiting van de woning voor verzoekster overweegt de voorzieningenrechter dat aan de voor een bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen - een zwaar gewicht dient te worden toegekend. Dat geldt te meer als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor verweerder. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient verweerder op zijn minst te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan zij voor een bepaalde duur geen nieuwe (sociale) huurwoning kan huren in de regio (ECLI:NL:RVS:2016:2840). In de eerdergenoemde uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:2022:285, r.o. 11.1) heeft de Afdeling overwogen dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende huisvesting of het feit dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de afweging moeten worden betrokken. Of daarin reden is gelegen om sluiting ongeoorloofd te achten hangt echter mede af van de mate waarin de belanghebbende een verwijt treft (ECLI:NL:RVS:2019:719) en de ernst van de overtreding (ECLI:NL:RVS:2018:1149). Het gaat er uiteindelijk om dat sprake is van een evenredige doel-middelverhouding. 12. De voorzieningenrechter neemt zoals gezegd in aanmerking dat de gevolgen van de sluiting van de woning voor verzoekster heel groot zijn, te meer omdat de woning op grond van het bestreden besluit voor de duur van 12 maanden gesloten zal worden. Dat het voor verzoekster, mede vanwege haar gezondheidstoestand, van groot belang is om in de woning te blijven blijkt ook uit de overgelegde brief van de huisarts en, in minder mate, een zich in het dossier bevindende e-mail van de dochter van verzoekster van 21 januari 2022. Aannemelijk is dat bij verzoekster naast stress, spanningen en hartkloppingen tevens sprake is van paniekaanvallen met agorafobie. Zo het al verantwoord is dat zij haar woning zou moeten verlaten, zal daarmee wat betreft de eisen die aan haar huisvesting worden gesteld terdege rekening moeten worden gehouden. Voorts staat verzoekster onder bewind en blijkt uit het door haar overgelegde budgetplan en schuldenoverzicht per 25 januari 2022 dat verzoekster zeer beperkte financiële middelen heeft.
13. Niet gebleken is dat verweerder onderzocht heeft of er concrete mogelijkheden zijn voor passende vervangende woonruimte voor verzoekster. De enkele stelling dat verzoekster over vervangende woonruimte beschikt omdat zij waarschijnlijk bij haar dochter kan verblijven, is hiertoe onvoldoende. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verzoekster mogelijk korte tijd door haar dochter kan worden opgevangen, maar dat dit geen reële oplossing voor langere duur is. De voorzieningenrechter wijst hierbij eveneens op de door verweerder gedane mededeling ter zitting dat de verhurende woningbouwvereniging heeft laten weten dat bij een sluiting van de woning overgegaan wordt tot ontbinding van het huurcontract en er een negatieve huurdersverklaring afgegeven zal worden. Mede gelet ook op de beperkte financiële mogelijkheden van verzoekster wordt ook daardoor het vinden van een vervangende woonruimte ernstig bemoeilijkt.
14. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat bij de huidige stand van zaken niet is komen vast te staan dat verweerders besluit aan de evenredigheidsmaatstaf voldoet. Het bestreden besluit, zoals het nu voorligt, zal in bezwaar geen stand kunnen houden. Het is aan verweerder om zich in de bezwaarprocedure nader te informeren over de mogelijkheden van geschikte en betaalbare vervangende huisvesting voor verzoekster en om vervolgens de afweging te maken of een handhavingsmaatregel, en zo ja welke, een evenredige uitkomst daarvan is. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat, zoals uit het eerder overwogene blijkt, weliswaar sprake is van noodzaak voor een maatregel en van een zekere mate van verwijtbaarheid van verzoekster, maar dat de ernst en omvang daarvan voor relativering in aanmerking komen. De belangen van verzoekster om in elk geval gedurende de bezwaarprocedure in de woning te kunnen blijven wonen moeten nu zwaarder wegen dan het belang van verweerder om direct tot sluiting van de woning over te gaan.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dan ook toe en schorst het bestreden besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
16. Aangezien het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (indienen verzoekschrift en bijwonen zitting bij de voorzieningenrechter). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.