Wat vindt de rechtbank
9. De vraag is of het UWV terecht heeft besloten dat de werknemer per 1 oktober 2019 recht heeft op een ZW-uitkering. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat de werknemer per 1 oktober 2019 recht heeft op een ZW-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat niet is voldaan aan de vereisten voor het verkrijgen van een ZW-uitkering per 1 oktober 2019. Artikel 19 van de ZW vereist namelijk dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg moet zijn van ziekte. In geval van de werknemer was er sprake van een conflictsituatie tussen de werknemer en eiseres. Dit is volgens eiseres de voornaamste oorzaak voor het feit dat de werknemer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De ziekte was volgens eiseres hoogstens een indirecte oorzaak van de arbeidsongeschiktheid omdat de werknemer ondanks zijn ziekte de werkzaamheden voor lange tijd naar behoren heeft kunnen verrichten. Daarbij blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 24 januari 2022 dat de klachten na het einde van het dienstverband zijn verergerd, dit is volgens eiseres een duidelijke aanwijzing dat de werknemer op het moment dat hij uit dienst is gegaan niet arbeidsongeschikt was als gevolg van een medisch objectiveerbare ziekte. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het rapport van de bedrijfsarts.
12. De rechtbank is dit niet met eiseres eens. Het UWV heeft voldoende gemotiveerd dat de werknemer in verband met zijn medische situatie op 1 oktober 2019 niet geschikt te achten was voor zijn arbeid. In het verweerschrift van 7 juni 2022 merkt het UWV op dat de bedrijfsarts in het rapport van 12 mei 2021 erkent dat de werknemer op 1 oktober 2019 wel medische problemen had, maar dat hij daarmee in staat moet zijn geweest tot het verrichten van passend werk. Het UWV merkt terecht op dat dit een onjuiste beoordeling is. In het kader van de ZW moet worden getoetst of de werknemer in staat was zijn eigen werk te verrichten. Het UWV verwijst hierbij naar het rapport van de verzekeringsarts B&B van 24 januari 2022 waarin dit wel wordt getoetst. In dit rapport stelt de verzekeringsarts B&B dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat er in mei en juni 2019 sprake was van (forse) klachten waarvoor een verwijzing naar een behandelaar plaatsvond. De huisarts adviseerde op dat moment ook een ziekmelding op het werk. Gelet op deze informatie vindt de verzekeringsarts B&B het niet aannemelijk dat de werknemer in augustus 2019 in staat zou zijn geweest zijn maatgevende arbeid in volle omvang te verrichten. De verzekeringsarts B&B benoemt hierbij verschillende aandachtspunten. Hij merkt hierbij op dat de werknemer de werkzaamheden in de periode van juni 2019 tot en met de uitdiensttreding per 1 oktober 2019 op geen moment daadwerkelijk heeft verricht. Een inhoudelijke motivatie, bevindingen bij persoonlijk onderzoek of andere argumenten welke de stelling van de bedrijfsarts, dat de werknemer op 1 oktober 2019 geschikt was voor het eigen werk, zouden steunen, werd niet verkregen. Ondanks dat het mogelijk is dat er schommelingen in de belastbaarheid plaatsvinden bij de medische klachten van de werknemer, is het volgens de verzekeringsarts B&B niet reëel te veronderstellen dat hij op 1 oktober 2019 in staat zou zijn geweest om de maatgevende arbeid in volle omvang te verrichten. Hij verwijst hierbij naar het beloop van de klachten, de twee beschreven momenten van de huisarts in juni 2019 en juni 2020 waarbij de werknemer evident niet in staat was om de maatgevende arbeid in volle omvang te verrichten en de maatschappelijke teloorgang die heeft plaatsgevonden. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat de werknemer door ziekte niet in staat was om zijn arbeid te verrichten. Dat er daarnaast ook sprake was van een conflictsituatie, dat de werknemer ondanks zijn ziekte eerder naar behoren functioneerde en dat de klachten na het einde van het dienstverband zijn verergerd, maakt dat niet anders.
13. Eiseres stelt dat de werknemer een benadelingshandeling heeft verricht. De benadelingshandeling bestaat uit het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst door de werknemer, waarbij hij zijn recht op loondoorbetaling bij ziekte heeft prijsgegeven ondanks het geldende opzegverbod. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit blijkt dat het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst kwalificeert als een benadelingshandeling als de werknemer recht op loon prijsgeeft nadat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden.Dat een eigenrisicodrager daar ook een beroep op kan doen volgt volgens eiseres uit een uitspraak van de rechtbank Amsterdam.De ZW-uitkering dient volgens eiseres daarom geheel en blijvend te worden geweigerd. Verder stelt eiseres dat de werknemer ook een benadelingshandeling heeft gepleegd door het pas zo laat melden van de arbeidsongeschiktheid. Hierdoor is eiseres de kans ontnomen de werknemer te begeleiden bij zijn re-integratie, wat er mogelijk toe had kunnen leiden dat hij eerder hersteld zou zijn. Ook heeft geen eerstejaarsziektewet-beoordeling kunnen plaatsvinden, waardoor niet is vastgesteld of de werknemer ook in zijn tweede ziektejaar aanspraak kon maken op een ZW-uitkering. Verder heeft de werknemer eiseres benadeeld door de door de huisarts geadviseerde behandeling niet direct te starten.
14. Volgens vaste rechtspraak is sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden.Op grond van het zevende lid van dit artikel wordt onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de ZW. De maatregel die bij een benadelingshandeling kan worden opgelegd wordt volgens het tweede lid van het artikel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging kan worden verweten. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
15. De rechtbank vindt dat sprake is van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef en onder j van de ZW. Doordat de werknemer ten tijde van zijn arbeidsongeschiktheid de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, heeft hij eiseres benadeeld, nu zij eigenrisicodrager is. Maar de rechtbank vindt dat de benadelingshandeling de werknemer niet kan worden verweten.
16. In het verweerschrift van 7 juni 2022 stelt het UWV dat is vastgesteld dat de werknemer op het moment van tekenen van de vaststellingsovereenkomst wilsonbekwaam was. Het UWV verwijst hierbij naar het rapport van de verzekeringsarts B&B van 24 januari 2022. Het feit dat de werknemer laat hulp heeft gezocht en zich laat tot het UWV heeft gewend is volgens het UWV gelegen in de problematiek van de werknemer. Na vragen van de rechtbank heeft het UWV dit nader gemotiveerd. In het rapport van 4 augustus 2023 stelt de verzekeringsarts B&B dat uit de medische informatie blijkt dat de werknemer op 27 mei 2019 forse klachten had. Uit de beschrijving van de behandelaar is volgens hem zonder twijfel af te leiden dat de werknemer op dat moment geen belangrijke beslissingen kon nemen. Op basis van de medische informatie concludeert de verzekeringsarts B&B dat bij de werknemer hoogst waarschijnlijk al sinds 27 mei 2019 sprake was van onvermogen tot adequaat handelen en onvermogen tot het kunnen nemen van belangrijke beslissingen. Gezien de in het dossier aanwezige berichten heeft dit onvermogen volgens de verzekeringsarts B&B in elk geval voortgezet tot 17 oktober 2020. Dit betekent volgens de verzekeringsarts B&B dat dit onvermogen van de werknemer ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst hoogst waarschijnlijk ook aanwezig was. Er zijn volgens hem geen aanwijzingen dat de werknemer destijds een dergelijke belangrijke beslissing op basis van een correcte oordeelsvorming had kunnen nemen, gezien de ernst van de eerder en later beschreven problematiek. De verzekeringsarts B&B acht het gezien de medische en behandelontwikkelingen vanaf 27 mei 2019 bijzonder onwaarschijnlijk dat het in het rapport van 19 februari 2021 beschreven onvermogen tot adequaat handelen en beslissen tussentijds
(de rechtbank begrijpt)afwezig zou zijn geweest. Mede gezien het feit dat de werknemer pas vanaf juni 2020 in behandeling is gekomen.
17. De rechtbank kan de motivering van het UWV volgen. De verzekeringsarts B&B heeft duidelijk onderbouwd waarom bij de werknemer ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst sprake was van onvermogen tot adequaat handelen en onvermogen tot het kunnen nemen van belangrijke beslissingen. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het dossier blijkt dat eiseres op de hoogte was van de problematiek van de werknemer omdat dit een oorzaak was van de conflictsituatie. Daarbij heeft de werknemer ten tijde van het spreekuur bij de verzekeringsarts B&B verteld dat hij zich in 2019 tweemaal ziek heeft gemeld bij eiseres. Eiseres heeft dit niet betwist. De rechtbank komt dus tot het oordeel dat de werknemer de benadelingshandeling niet kan worden verweten.
Doorbreking nawerking eigenrisicodragerschap
18. Eiseres vindt dat, als de werknemer al aanspraak kan maken op een ZW-uitkering, deze niet voor haar rekening dient te komen. Volgens eiseres heeft de werknemer niet laatstelijk tot eiseres in dienstbetrekking gestaan. De werknemer heeft volgens eiseres laatstelijk in dienstbetrekking gestaan tot het UWV gedurende de periode waarin hij een WW-uitkering heeft ontvangen. De WW-uitkering heeft de werknemer pas geruime tijd nadat de dienstbetrekking bij eiseres was geëindigd ontvangen. Om die reden moet dan ook worden aangenomen dat de werknemer niet laatstelijk in dienstbetrekking heeft gestaan tot eiseres, waardoor de verplichtingen voor eigenrisicodragers, waaronder betaling van het ziekengeld, niet gelden voor eiseres. De nawerking van het eigenrisicodragerschap is volgens eiseres door toekenning van de WW-uitkering doorbroken.
19. In het verweerschrift van 16 augustus 2023 stelt het UWV dat zij eiseres hierin niet kan volgen. Volgens het UWV was sprake van arbeidsongeschiktheid ten tijde van de dienstbetrekking van de werknemer bij eiseres. Dat later een WW-uitkering is toegekend is volgens het UWV daarom niet relevant. De rechtbank kan dit volgen. In geschil is de arbeidsongeschiktheid van de werknemer op 1 oktober 2019. Het UWV heeft met het besluit van 20 oktober 2020 besloten dat de WW-uitkering in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 18 april 2020 niet wordt uitbetaald omdat de werknemer door langdurige ziekte niet beschikbaar was voor werk. Verder is het niet zo dat het feit dat een betrokkene een WW-uitkering ontvangt van het UWV betekent dat deze persoon in dienstbetrekking staat tot het UWV.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
20. Eiseres vindt dat verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden waardoor zij is benadeeld door het UWV. Zij wordt zowel door iedere schending afzonderlijk, maar ook in onderlinge samenhang bezien benadeeld. Als gevolg hiervan moet het bestreden besluit volgens eiseres worden vernietigd.
21. Volgens eiseres is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel, omdat het UWV niet heeft gemotiveerd waarom 1 oktober 2019 wordt gezien als eerste ziektedag. Ook laat de verzekeringsarts B&B volgens eiseres ten onrechte de conclusie van de behandelaar prevaleren boven het oordeel van de bedrijfsarts. Verder heeft het UWV volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de werknemer daadwerkelijk arbeidsongeschikt was. Het feit dat de werknemer klachten had hoeft niet te leiden tot de conclusie dat iemand arbeidsongeschikt is voor de bedongen arbeid. Daarnaast staat in de door de werknemer ondertekende vaststellingsovereenkomst dat hij arbeidsgeschikt uit dienst zou gaan. Ook heeft het UWV volgens eiseres niet nader gemotiveerd welke beperkingen het gevolg waren van de klachten van de werknemer, welke beperkingen voortvloeiden uit het arbeidsconflict en in hoeverre bijvoorbeeld sprake was van situatieve arbeidsongeschiktheid.
22. De rechtbank heeft hiervoor al geconcludeerd dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van ongeschiktheid van de werknemer voor zijn eigen arbeid. De verzekeringsarts B&B heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd waarom hij afwijkt van het rapport van de bedrijfsarts.
23. Het UWV heeft in het verweerschrift van 16 augustus 2023 de motivering van het bestreden besluit echter gewijzigd, in die zin dat de eerste ziektedag arbitrair op 1 mei 2019 moet worden gesteld. Daarmee is vanaf mei 2019 sprake van doorbetaling van het loon tijdens ziekte en vanaf 1 oktober 2019 sprake van een ZW-uitkering. Het UWV verwijst hierbij naar de rapporten van de verzekeringsartsen B&B van 4 augustus 2023 en 14 augustus 2023. De verzekeringsartsen B&B onderbouwen hun standpunt met informatie uit de medische sector. De verzekeringsarts B&B stelt in het rapport van 14 augustus 2023 dat de werknemer vanaf 1 mei 2019 zijn werkzaamheden niet meer in volle omvang heeft uitgevoerd en dat niet lang daarna is geobjectiveerd dat hij op basis van de medische problematiek hiertoe niet in staat was. De rechtbank kan dit volgen. De motivering van het bestreden besluit is dus gewijzigd in beroep. Omdat dit geen gevolgen heeft voor het feit dat de werknemer per 1 oktober 2019 recht heeft op een ZW-uitkering, passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb.
24. Verder is eiseres van mening dat het UWV in haar besluitvormingsproces onzorgvuldig heeft gehandeld. Het UWV dient zorgvuldig onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen, maar het UWV heeft dit volgens eiseres niet gedaan. Dat geldt volgens eiseres ten aanzien van de toekenning van de WW-uitkering, de aan- of afwezigheid van een benadelingshandeling en het vaststellen van de eerste ziektedag. De rechtbank is dit niet met eiseres eens. Uit het rapport van 24 januari 2022 blijkt dat de verzekeringsarts B&B het dossier heeft bestudeerd, de werknemer op spreekuur heeft gezien en informatie heeft opgevraagd bij de behandelende sector. Deze informatie heeft hij meegenomen in de heroverweging. De verzekeringsarts B&B stelt ook dat hij vragen heeft gesteld aan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts kon deze vragen (nog) niet beantwoorden vanwege een systeemwissel. De verzekeringsarts B&B heeft uiteindelijk geen antwoorden ontvangen van de bedrijfsarts. Wat betreft het onderzoek naar de eerste ziektedag verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 23.
25. Het rechtszekerheidsbeginsel is volgens eiseres geschonden doordat de ZW-uitkering met terugwerkende kracht is toegekend. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de CRvBwaaruit volgens haar volgt dat het met terugwerkende kracht beëindigen van het ziekengeld in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Naar analogie meent eiseres dat daarvan ook sprake is als zij circa tweeënhalf jaar na de einddatum van een arbeidsovereenkomst geconfronteerd wordt met het betalen van een volledige ZW-uitkering. Eiseres wordt hierdoor ook onevenredig benadeeld, nu zij na afloop van de maximale periode waarover de ZW-uitkering had moeten worden betaald geconfronteerd wordt met een voldongen feit. Zij draagt dus enkel de lasten van het eigenrisicodragerschap zonder dat zij kan profiteren van de baten daarvan. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Het met terugwerkende kracht toekennen van een ZW-uitkering is niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, ook niet indien het gaat om een eigenrisicodrager. Dit volgt ook niet uit de uitspraak van de CRvB waar eiseres naar verwijst. Ook vindt de rechtbank dat geen sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel. De ZW biedt namelijk geen ruimte voor een belangenafweging bij de vaststelling van het recht op ziekengeld, omdat de toepasselijke wetsbepalingen dwingendrechtelijk van aard zijn. Er is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden die dwingen hiervan af te wijken. Het feit dat eiseres eigenrisicodrager is en de ziekmelding pas laat is gedaan maakt dat niet anders.