Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2016 in de zaak tussen
de naamloze vennootschap N.V. Nuon Energy,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Procesverloop
Overwegingen
voorzienbaarwas dat hij als gevolg van deze klachten ook zou
uitvallen. Een onderbouwing dat, zoals eiseres stelt, de klachten van de aandoening reeds op 26 september 2014 zodanig moeten zijn geweest dat ex-werknemer had kunnen (en moeten) zien aankomen dat hij daardoor zou uitvallen, ontbreekt. De verklaring van de professor van het OLVG acht de rechtbank in dit licht onvoldoende. De betreffende professor heeft ex-werknemer niet onderzocht en heeft zich slechts uitgelaten over de aandoening en de ontwikkeling ervan in het algemeen. Uit de verklaring kan weliswaar worden afgeleid dat, als sprake is van uitval in verband met ernstige klachten als gevolg van deze aandoening, het waarschijnlijk is dat de intensiteit van de klachten een maand eerder vergelijkbaar is geweest, maar de rechtbank acht dit ontoereikend om tot het oordeel te komen dat dit in het geval van ex-werknemer ook zo was en dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat ex-werknemer al op 26 september 2014 dusdanige klachten moet hebben gehad dat het arbeidsongeschiktheidsrisico feitelijk al was ingetreden. Ook uit het door eiseres ter zitting overgelegde (ongedateerde) rapport van bedrijfsarts [naam] , bedrijfsarts [bedrijf] , kan dit niet worden afgeleid. Nog daargelaten dat ex-werknemer heeft gesteld dat hij pas in 2015 (dus pas na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst) bij de bedrijfsarts is geweest, staat in dat rapport feitelijk niet veel meer dan dat ex-werknemer pas zeer recent onder behandeling is gekomen en - belangrijker nog - dat aannemelijk is dat 21 oktober 2014 zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag is.
Beslissing
.