ECLI:NL:CRVB:2018:436
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van benadelingshandeling in het kader van de Ziektewet en beëindiging dienstverband tijdens ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.G.W. Hendriks, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te verstrekken. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante onterecht een beroep deed op de ZW, omdat zij had meegewerkt aan de beëindiging van haar dienstverband tijdens ziekte, wat leidde tot het opgeven van haar loonaanspraken.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellante door het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst op 12 juni 2015, waarin zij instemde met de beëindiging van haar dienstverband per 13 juli 2015, haar recht op loon had prijsgegeven. Appellante voerde aan dat zij onder druk was gezet door haar werkgever, maar de Raad oordeelde dat de door haar ingebrachte gegevens onvoldoende bewijs boden voor deze claim. De Raad concludeerde dat er sprake was van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, en dat appellante verwijtbaar had gehandeld door haar loonaanspraken op te geven.
De Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.