ECLI:NL:CRVB:2017:4117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering wegens benadelingshandeling en beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft appellant, werkzaam als papierrestaurator, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem in aanmerking te brengen voor een Ziektewet (ZW) uitkering. Appellant had zich ziek gemeld op 28 augustus 2014 en zijn dienstverband was op 1 mei 2015 beëindigd na een vaststellingsovereenkomst. Het Uwv weigerde de uitkering met de reden dat appellant een onterecht beroep deed op de ZW, omdat hij instemde met de beëindiging van zijn dienstverband tijdens ziekte. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er sprake was van een benadelingshandeling, omdat appellant instemde met de beëindiging van zijn dienstverband terwijl hij ziek was. De Raad benadrukte dat de gevolgen van het handelen van de rechtsbijstandverlener voor rekening van appellant komen, en dat er geen dringende redenen waren om van het opleggen van een maatregel af te zien. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de weigering van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en D. Hardonk-Prins als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 november 2017.