Uitspraak
22.936 ZW
P.J.L.M. Coenen.
OVERWEGINGEN
29 januari 2020 (bestreden besluit II) aan appellante per 19 september 2019 een ZW-uitkering toegekend. In datzelfde besluit heeft het Uwv aan appellante de maatregel opgelegd dat de ZW-uitkering per 19 september 2019 niet tot uitbetaling komt, omdat zij een benadelingshandeling heeft gepleegd. Zij is door haar werkgever wegens dringende redenen op staande voet ontslagen en daardoor deed zij onnodig een beroep op de
19 september 2019.
23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:392 slaagt niet. In die uitspraak oordeelde de Raad dat geen sprake was van een benadelingshandeling, vanwege in die uitspraak genoemde bijzondere omstandigheden. In de onderhavige zaak is echter niet meer in geschil dat wel sprake is van een benadelingshandeling. Daarnaast had in de zaak die aan genoemde uitspraak ten grondslag lag de kantonrechter geoordeeld dat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding waarvan de werkgever een ernstig verwijt kon worden gemaakt. In de onderhavige zaak is geen sprake van een dergelijk oordeel van de kantonrechter. Evenmin is anderszins gebleken dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie waarvan de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Tot slot had de werknemer in genoemde uitspraak zich aanvankelijk verzet tegen ontslag, terwijl appellante zich vrijwel direct heeft neergelegd bij het beëindigen van de arbeidsrelatie. Zij heeft immers in de procedure bij de kantonrechter niet de vernietiging van de opzegging heeft gevorderd maar in plaats daarvan alleen een billijke vergoeding.
BESLISSING
W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.