ECLI:NL:CRVB:2020:1057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning IVA-uitkering en bezwaar werkgeefster
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De werkgeefster had bezwaar gemaakt tegen deze toekenning, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De werkgeefster stelde dat zij een concreet belang had bij de beoordeling van haar bezwaar, omdat de toekenning van de IVA-uitkering gevolgen kon hebben voor haar als werkgever. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van de werkgeefster ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het enkele feit dat een werkgever als categoraal belanghebbende wordt beschouwd, niet automatisch betekent dat er ook sprake is van een concreet belang bij het indienen van bezwaar of beroep. De Raad bevestigde dat er geen verplichtingen voor de werkgever gelden indien de werknemer recht heeft op een IVA-uitkering. De werkgeefster had geen concreet belang bij de beoordeling van haar bezwaar, en de rechtbank had terecht geen proceskostenveroordeling uitgesproken ten gunste van de werkneemster. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.