ECLI:NL:RBLIM:2023:5419

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
ROE 21/3165
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot een bankkluis

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, dat op 22 oktober 2021 de bijstandsuitkering van eisers heeft ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft op 8 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank concludeert dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door het niet melden van een bankkluis, die zij sinds 27 september 2010 huurden. Dit heeft geleid tot de intrekking van hun bijstandsuitkering over de periode van 27 september 2010 tot en met 25 augustus 2019. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat eisers niet hebben aangetoond dat zij recht op bijstand hadden gehad als zij aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De rechtbank verklaart het beroep deels gegrond, met name voor de terugvordering over de periode van 10 september 2017 tot 26 augustus 2019, en vernietigt het bestreden besluit. Het college moet binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen en het griffierecht van € 49,- aan eisers vergoeden, evenals € 1.674,- aan proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3165

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2023

in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, het college
(gemachtigde: mr. A.A.T.M. Brouns).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 22 oktober 2021 dat gaat over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden over de periode van 27 september 2010 tot en met 25 augustus 2019.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar dochter. Als tolk voor eiseres heeft opgetreden [naam tolk] . Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens het college zijn verschenen mr. Brouns , sociaal rechercheur [naam 1] en klantmanager verhaal en terugvordering [naam 2] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Aan eisers is per 17 juli 2010 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een anonieme telefonische melding bij de Sociale Recherche (SR) op 19 juni 2019 heeft het college onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de uitkering. Bij dat onderzoek is gebleken dat eisers al sinds 27 september 2010 een bankkluis huren maar (van de inhoud) daarvan op geen enkel moment melding hebben gedaan bij het college. Dit is voor het college reden geweest om bij primair besluit van 9 februari 2021 de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht in te trekken vanaf 27 september 2010 wegens schending van de inlichtingenplicht en het ten onrechte ontvangen bedrag aan bijstandsuitkering van € 174.175,81 (het benadelingsbedrag) terug te vorderen van 27 september 2010 tot en met 29 oktober 2019 [1] . Bij besluit van 19 februari 2021 is aan eisers meegedeeld dat het benadelingsbedrag ineens terugbetaald moet worden.
2.1.
Bij afzonderlijk primair besluit van 9 februari 2021 is daarnaast aan eisers met ingang van 31 oktober 2019 wederom een bijstandsuitkering toegekend. De ingangsdatum van de bijstandsuitkering is de datum waarop eisers niet langer een bankkluis huren. Op de uitkering wordt maandelijks een bedrag ter hoogte van 5% van de geldende bijstandsnorm ingehouden ter aflossing van de in de vorige overweging genoemde vordering en een oude nog niet geheel afgeloste vordering. Dit besluit is in deze procedure niet aan de orde.
Het standpunt van het college
2.2.
Na heroverweging in bezwaar is het college in het bestreden besluit bij het standpunt gebleven dat eisers door het verzwijgen van de huur van de bankkluis de inlichtingenplicht hebben geschonden en dat hierdoor niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eisers zich in bijstandsbehoeftige omstandigheden bevonden. Als periode waarover de schending van de inlichtingsperiode zich uitstrekt hanteert het college in het bestreden besluit het moment waarop de huur van de bankkluis is ingegaan, 27 september 2010, tot het moment waarop eisers door de SR zijn gehoord over de bankkluis en een huisbezoek alsook een bezoek aan de bankkluis is afgelegd, 26 augustus 2019.
2.3.
Vanaf 26 augustus 2019 werpt het college niet langer tegen dat de inlichtingenplicht is geschonden. Op die datum hebben eisers immers meegewerkt aan een huisbezoek en hebben zij de inhoud van de bankkluis laten zien. Weliswaar hebben eisers op 16 oktober 2019 een taxatierapport overgelegd over de waarde van de op dat moment in hun bezit zijnde sieraden, maar omdat niet met zekerheid kan worden gezegd dat dit dezelfde sieraden zijn als getoond op 26 augustus 2019 kan vanaf 26 augustus 2019 nog steeds niet het recht op bijstand worden vastgesteld. Omdat het college heeft verzuimd om de op 26 augustus 2019 aangetroffen sieraden te laten taxeren, wordt dit echter niet aan eisers tegengeworpen. Het bezwaar tegen de intrekking, voor zover die ziet op de periode van 26 augustus 2019 tot en met 29 oktober 2019, is daarom gegrond verklaard.
2.4.
De terugvordering blijft in het bestreden besluit overeind. Het college stelt zich hierbij op het standpunt dat hij verplicht is om het ten onrechte ontvangen bedrag terug te vorderen en dat er geen dringende redenen aan te wijzen zijn die maken dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering afgezien zou moeten worden.
2.5.
Het invorderingsbesluit heeft het college na heroverweging herroepen. Omdat eisers algemene bijstand ontvangen, is ten onrechte bepaald dat zij het teruggevorderde bedrag in één keer moeten betalen.
Het standpunt van eisers
3. Eisers zijn het niet eens met de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering.
3.1.
In de eerste plaats stellen zij de schending van de inlichtingenplicht ter discussie. Weliswaar hebben zij niet spontaan gemeld dat zij een bankkluis huren, maar de vraag is of daarmee de inlichtingenplicht is geschonden. Hoewel in de casus in de uitspraak uit 2014 waarnaar het college verwijst [2] is geoordeeld dat belanghebbende onverwijld mededeling had moeten doen van het huren van een safeloket, is die casus niet vergelijkbaar met die van eisers. In het geval van eisers is namelijk geen sprake geweest van een vondst van grote geldbedragen. Daarbij is het college onzorgvuldig omgesprongen met de door eisers verstrekte informatie: indien het college eerder zorgvuldig acht had geslagen op de afschrijving van de huur van de bankkluis, zou de schade voor eisers beperkter zijn gebleven.
3.2.
Voorts plaatsen eisers vraagtekens bij het moment (19 juni 2019) waarop volgens het college de anonieme telefonische melding zou zijn gedaan. Die melding zou onder meer inhouden dat eiser cash een ‘een dikke Audi’ zou hebben aangeschaft en dat hij zich ziek zou voordoen als hij naar het participatiebedrijf Westrom moet. De auto is echter al in 2017 aangeschaft door de dochter van eisers en voorts is eiser al sinds 2016/2017 niet meer werkzaam voor Westrom in verband met medische omstandigheden. De melding had daarom geen aanleiding mogen zijn voor het doen van nader onderzoek naar de inkomenssituatie van eisers, en dus ook niet naar de reeds in 2017 in het kader van een heronderzoek overgelegde bankafschriften - waarop een afschrijving van de huur van de bankkluis te zien was - die toen voldoende waren om de bijstandsuitkering voort te zetten. Gelet op het voorgaande is in de ogen van eisers sprake van ‘verboden vruchten’ [3] . Tot slot vinden eisers het in dit verband opmerkelijk dat de SR een groot aantal onderzoekshandelingen op één dag zou hebben uitgevoerd.
3.3.
Evenmin zijn eisers het eens met de terugvordering en het benadelingsbedrag. De terugvordering is in de eerste plaats onterecht omdat in hun ogen geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat het college ten aanzien van de inhoud van de kluis, meer specifiek de sieraden, uit had dienen te gaan van de taxatiewaarde zoals die op 16 oktober 2019 is vastgesteld in het kader van de opvolgende bijstandsaanvraag. De sieraden van eisers zijn namelijk niet aan frequente verandering onderhevig. Het recht op bijstand over de periode vanaf 27 september 2010 had daarom zonder veel moeilijkheden vastgesteld kunnen worden. Bovendien geldt ook hier dat het college al in 2017 op basis van de destijds overgelegde bankafschriften onderzoek had kunnen doen naar de bankkluis. Op een van de bankafschriften was immers al de afschrijving op 11 juli 2017 van de huur van de bankkluis te zien. Nu dat niet tijdig is gebeurd, stellen eisers zich op het standpunt dat van terugvordering van de bijstand vanaf 1 juli 2017 in elk geval geen sprake meer kan zijn.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De hier te beoordelen periode loopt van 27 september 2010 tot 26 augustus 2019.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep (deels) gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De intrekking van het recht op bijstand
6. Het besluit tot intrekking van bijstand is voor eisers een belastend besluit, waarbij het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en beëindiging is voldaan in beginsel op het college rust.
Mocht het college onderzoek doen naar aanleiding van een anonieme tip in 2019?
7. Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet (PW) is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Het is vaste rechtspraak [4] van de Centrale Raad van Beroep dat deze bevoegdheid steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden. Daartoe is geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Bovendien volgt daaruit dat het niet van belang is dat onderzoek wordt verricht op basis van een anonieme tip die vaag, summier, tegenstrijdig of onjuist is.
7.1.
De beroepsgrond van eisers dat het onderzoek door het college onrechtmatig was omdat de anonieme tip pas is in 2019 is gedaan terwijl de tip zag op vermeende gebeurtenissen uit 2017 en de inhoud van de tip bovendien niet klopte, slaagt reeds daarom niet. Dat eisers het opmerkelijk vinden dat de SR op één dag veel onderzoeksactiviteiten heeft verricht, maakt ook niet dat het onderzoek onrechtmatig was en de resultaten van dat onderzoek niet gebruikt mochten worden. De rechtbank ziet namelijk niet in waarom het opmerkelijk is dat de onderzoeksactiviteiten waar het om gaat (kort gezegd: inzien van systemen en opvragen van informatie) op één dag werden verricht en dit daarom twijfel zou moeten oproepen over de juistheid en rechtmatigheid van het onderzoek. Eisers hebben dit ook niet nader toegelicht.
Hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden?
8. Het niet doorgeven van informatie die nodig is om te beoordelen of iemand bijstand nodig heeft, wordt in artikel 17, eerste lid, van de PW een schending van de inlichtingenplicht genoemd.
8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers in de periode waar het hier om gaat over een kluis beschikten.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht het standpunt heeft ingenomen dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers hebben bij hun aanvraag voor bijstand in 2010 niet aan het college doorgegeven dat zij een bankkluis hadden en dat ook daarna niet alsnog gedaan, terwijl het hun redelijkerwijs duidelijk had kunnen en moeten zijn geweest dat het beschikken over een kluis van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Volgens vaste rechtspraak [5] rechtvaardigt het feit dat een betrokkene huurder is van een kluis en de huur ervan betaalt namelijk de veronderstelling dat die betrokkene over de kluis en de inhoud daarvan kan beschikken en dat het vermogen dat zich daarin bevindt tot diens vermogen kan worden gerekend. Eisers hadden daarom van meet af aan, dus vanaf 27 september 2010, de bankkluis en de inhoud daarvan uitdrukkelijk/expliciet aan het college moeten melden. Eisers wijzen weliswaar op de bankafschriften uit 2017 waaruit blijkt dat zij huur betaalden voor een kluis, maar dat ontslaat hen niet van hun verantwoordelijkheid de kluis uit eigen beweging concreet te melden bij het college. Dat hebben zij op geen enkel moment gedaan en daarmee hebben zij over de hele periode vanaf 27 september 2010 hun inlichtingenplicht geschonden. Dat in het geval van eisers op het moment dat inzage werd geboden in de inhoud van de kluis verder geen grote geldbedragen zijn aangetroffen (zoals dat wel het geval was in de uitspraak waarnaar zij verwijzen), leidt ook niet tot een ander oordeel. Dat doet er namelijk niet aan af dat eisers een kluis huurden en zij dát op enig moment hadden moeten melden.
Hebben eisers aannemelijk gemaakt dat het recht op bijstand is vast te stellen?
9. Doordat eisers de huur van de bankkluis en de inhoud daarvan niet spontaan hebben gemeld, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat vanaf 27 september 2010 het recht op bijstand niet is vast te stellen. Uit artikel 54, derde lid, van de PW volgt dat dit een rechtsgrond vormt om de bijstandsuitkering per die datum in te trekken.
10. Het is vervolgens aan eisers om aannemelijk te maken dat zij over deze periode tóch recht op bijstand zouden hebben gehad als zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan. Alleen hun verklaringen over de inhoud van de kluis zijn niet genoeg om daarvan uit kunnen gaan: deze verklaringen moeten eisers onderbouwen met feitelijke informatie. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat eisers geen duidelijkheid hebben verschaft over de inhoud van de kluis gedurende die periode. In dit verband vindt de rechtbank doorslaggevend dat eisers geen administratie hebben bijgehouden van wat zij wanneer in de kluis hebben bewaard vanaf 27 september 2010. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers de kluis regelmatig hebben bezocht, te weten 135 keer in de periode van 27 september 2010 tot 26 augustus 2019. De inhoud van de kluis op 26 augustus 2019 zegt alleen iets over de inhoud ervan op dat moment en niet over de inhoud in de gehele voorliggende periode. Dat geldt ook voor het feit dat eisers hun sieraden hebben laten taxeren en dat die waarde op 16 oktober 2019 is bepaald op
€ 10.317,-.
Conclusie over de intrekking van het recht op bijstand
11. Uit het voorgaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is vast te stellen of en, zo ja, in hoeverre eisers vanaf 27 september 2010 verkeerden in bijstandbehoevende omstandigheden. Het college was dan ook gehouden de aan eisers verleende bijstand met ingang van die datum in te trekken.
De terugvordering van de bijstand
12. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit de periode van terugvordering heeft gebaseerd op de periode waarover de bijstand is ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting, te weten 27 september 2010 tot 26 augustus 2019. [6]
12.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college desgevraagd erkend dat het college wellicht al eerder dan naar aanleiding van de anonieme tip in 2019 onderzoek had kunnen doen naar de bankkluis. Bij een onderzoek in september 2017 naar de rechtmatigheid van een verblijf in Canada hebben eisers desgevraagd bankafschriften overgelegd. Op een van de afschriften, te weten dat van 10 september 2017, was de afschrijving op 11 juli 2017 van de huur van de bankkluis bij de ING-bank zichtbaar. Erkend is dat dit destijds onopgemerkt is gebleven. Om die reden heeft de gemachtigde van het college ter zitting de terugvordering over de periode van 10 september 2017 tot 26 augustus 2019 niet langer gehandhaafd.
12.2.
Over de periode van 27 september 2010 tot 10 september 2017 blijft het college echter bij het standpunt dat de bijstand terecht is teruggevorderd omdat wegens schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank volgt het college in dit standpunt. Het college is namelijk verplicht de bijstand terug te vorderen als de bijstand ten onrechte is ontvangen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht (artikel 58, eerste lid, van de PW).
12.3.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn niet gesteld of gebleken. Dat het gaat om een erg hoog terugvorderingsbedrag, is daarvoor niet voldoende. Voor zover eisers zich in dit verband op het standpunt hebben gesteld dat zij het hoge bedrag van de terugvordering nooit kunnen voldoen, wijst de rechtbank er op dat eisers bij de tenuitvoerlegging van het terugvorderingsbesluit de bescherming van de beslagvrije voet genieten. De rechtbank wijst ook nog op artikel 58, zevende lid, van de PW, waaruit volgt dat het college (onder voorwaarden) na tien jaar van verdere terugvordering af kan zien.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond, maar alleen voor zover het de terugvordering over de periode van 10 september 2017 tot 26 augustus 2019 betreft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf een beslissing over het bezwaar te nemen, omdat het – ook om praktische redenen – aan het college is om de hoogte van de terugvordering opnieuw te berekenen.
13.1.
De rechtbank bepaalt daarom dat het college binnen vier weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (dus twee punten á € 837,- per punt). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van de uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 september 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ter informatie: feitelijk is over de periode van 26 augustus 2019 tot 29 oktober 2019 niets teruggevorderd, omdat over die periode geen bijstandsbetalingen hebben plaatsgevonden. De bijstandsuitkering is per 1 augustus 2019 geblokkeerd.
2.CRvB 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:258.
3.In de beroepsgronden is daartoe verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2448.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1092 en van 24 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3021.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 25 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3897), 25 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:555) en 22 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:340).
6.Zie noot 1. De bijstandsuitkering is per 1 augustus 2019 geblokkeerd.