ECLI:NL:RBLIM:2023:4923

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 23/1105 en ROE 23/1107
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een bedrijfspand en loods op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 23 juni 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de sluiting van haar bedrijfspand en loods door de burgemeester van Heerlen beoordeeld. De burgemeester had op 7 maart 2023 besloten tot sluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat in de panden goederen waren aangetroffen die gebruikt konden worden voor de teelt van hennep. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Veldman, betwistte de sluiting en voerde aan dat de aangetroffen goederen legaal waren en dat er geen sprake was van criminele intentie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester zich op basis van de aangetroffen goederen en de omstandigheden in de omgeving redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat er sprake was van een risico op grootschalige hennepteelt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan bevestigde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1105 en 23/1107

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[naam 1] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Veldman),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen

(gemachtigde: [Namen 2 gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit van de burgemeester om op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen in de vorm van sluiting van het bedrijfspand gelegen aan de [adres 1] , te [woonplaats] (bedrijfspand) met bijbehorende loods, gelegen aan de [adres 2] , te [woonplaats] voor de duur van zes maanden.
1.1.
De burgemeester heeft hiertoe besloten op 7 maart 2023. Met het bestreden besluit van 16 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is de burgemeester bij dit besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en gelijktijdig verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 24 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van een ordemaatregel het besluit van 16 mei 2023 geschorst.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] en [naam 3] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en verklaart het beroep ongegrond (zie hierna onder ‘kortsluiting’). Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is voldaan aan de voorwaarden om een voorlopige voorziening te treffen?
3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu eiseres beroep heeft ingesteld tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de hoofdzaak kennis te nemen.
5. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat, gelet op hetgeen hierover door eiseres is aangevoerd, kan worden aangenomen dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat een sluiting van het bedrijfspand en de loods voor de duur van zes maanden zal leiden tot een faillissement. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
Kortsluiting
6. Zoals ter zitting is besproken, kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen op het beroep. Dit staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb en wordt ‘kortsluiten’ genoemd. Ter zitting heeft de burgemeester aangegeven dat hij hiermee instemt, maar namens eiseres is aangevoerd dat zij mogelijk nog in beroep haar administratie wenst te overleggen, om haar stelling te onderbouwen dat zij de aangetroffen goederen ten behoeve van bedrijfsmatige hennepteelt enkel in het buitenland verkoopt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat enkel de administratie onvoldoende bijdraagt aan de beoordeling in beroep. Hoewel deze administratie mogelijk van belang kan zijn voor het beroep, zal het enkel overleggen van die administratie niet voldoende zijn. Eiseres zal ook aannemelijk moeten maken dat en hoe zij waarborgt dat de goederen enkel aan het buitenland en niet ook binnen Nederland worden verkocht. Hierover heeft eiseres enkel gezegd dat dit niet gebeurt. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om ook in het beroep direct uitspraak te doen. Daarbij acht zij ook van belang dat met het afwijzen van de voorziening de sluiting een gegeven is, terwijl partijen vervolgens ongeveer nog 1,5 jaar zullen moeten wachten totdat het beroep aan de beurt is om door de rechtbank behandeld te worden. Onder die omstandigheden heeft eiseres, die zich tegen de kortsluiting verzette, er naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer belang bij om wel ook direct uitspraak te krijgen in het beroep, zodat eiseres – na een inschatting van haar proceskansen na bestudering van deze uitspraak en eventuele aanvullende bewijsmiddelen die zij mogelijk nog kan overleggen – eventueel een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen bij de Afdeling. De voorzieningenrechter doet om die reden niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
7. Eiseres is gevestigd op de [adres 1] . [naam 2] en [naam 3] zijn gezamenlijk de bestuurders van [naam 4] , die op haar beurt weer de aandeelhoudster en enig bestuurster is van eiseres.
7.1.
Op 16 november 2022 werd op het adres [adres 1] te [woonplaats] met bijbehorende loods, gelegen aan de [adres 2] , te [woonplaats] een bestuurlijke controle uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan. Tijdens deze bestuurlijke controle werd zowel in het bedrijfspand als in de loods, welke is gelegen aan de achterzijde aan de [adres 2] te [woonplaats] en die via een interne doorgang vanuit het pand aan de [adres 1] (open deur) bereikt kan worden, een groot aantal goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij de teelt van hennep. Daarop is de politie gevraagd ter plaatse te komen en een onderzoek te verrichten.
7.2.
Uit de door de politie opgestelde bestuurlijke rapportage van 11 januari 2023 blijkt dat in het pand en de loods het volgende is aangetroffen:
  • in de rubriek ‘voeding’: voedingsmiddelen – ook in grote hoeveelheden – die tevens in het bedrijfspand werden gemengd, dompelpompen, waterpompen, waterslangen, korfstekers/waterspinnen, opvouwbare watervaten, maatbekers, verwarmingselementen en kweekschema’s;
  • in de rubriek ‘ruimte’: vijverfolie, zwart-wit folie, bamboestokken, groeinetten, plantenpotten, kweektenten met een grootte geschikt voor bedrijfsmatige hennepteelt en automatische brandblussers,
  • in de rubriek ‘afscherming’: geurbestrijdingsmiddelen; geur neutraliserende spray, auto parfum en geurblokjes;
  • in de rubriek ‘ventilatie’: ventilatoren;
  • in de rubriek ‘verwarming’: elektrische kachels,
  • in de rubriek ‘bodem’: substraten, onder andere zakken aarde met perliet korrels en plagron, steenwolpluggen en stekkentrays,
  • in de rubriek ‘ziektebestrijding’ bestrijdingsmiddelen en insectenbestrijding, zoals vangstrips;
  • in de rubriek ‘verwerking’: diverse soorten knipscharen, overalls, handschoenen, weegschalen, droogrekken, droognetten, strijkzakken, gripzakken, zwarte krimpfolie, sporttassen en bigshoppers;
  • in de rubriek ‘meet- en regelapparatuur’: thermo- hygrometer en ec-meters, ph-meters, thermo-hygrometers.
Volgens de politie zijn dit allemaal goederen die gerelateerd zijn aan de bedrijfsmatige hennepteelt. Door de politie is vervolgens geconcludeerd dat er sprake is van het faciliteren van bedrijfsmatige illegale hennepteelt.
7.3.
De burgemeester heeft op basis van deze rapportage gelast het bedrijfspand en de loods met ingang van 15 maart 2023 voor de duur van zes maanden te sluiten en gesloten te houden. Hij heeft die sluiting gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 11a van de Opiumwet. [1] De sluiting is gebaseerd op het Damoclesbeleid Heerlen 2019.
Gronden
8. Eiseres betoogt, kort samengevat, dat de burgemeester artikel 11a van de Opiumwet niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen en dus niet bevoegd was om het bedrijfspand en de loods te sluiten. Eiseres betoogt dat de verkoop van kweekbenodigdheden geen strafbare feiten opleveren, omdat bij haar de criminele intentie daartoe ontbreekt. Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op de conclusie van de advocaat-generaal mr. P.J. Wattel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [2] Eiseres stelt dat ter zake het functioneel daderschap in het bestuursrecht aansluiting dient te worden gezocht bij de criteria die hiervoor worden gehanteerd in het strafrecht. Gewezen wordt op een strafrechtelijke uitspraak, [3] waarbij een growshop in Heerlen die een zeer groot arsenaal aan kweekattributen verkocht, is vrijgesproken. In het bedrijfspand wordt enkel plantenvoeding geproduceerd en airco’s verkocht. Er wordt gewezen op de parlementaire geschiedenis van artikel 11a Opiumwet [4] waarin vermeld wordt dat het gaat om grootschalige henneptelers en niet de gebruiker die uitsluitend voor eigen consumptie teelt. Zolang de verkoop van kweekapparatuur uitsluitend plaatsvindt aan de kleine thuisteler die voor eigen gebruik teelt is ook geen sprake van schending van artikel 11a van de Opiumwet. [5] Het verschil in kleine thuisteelt zonder winstoogmerk en beroeps-, bedrijfsmatige of grootschalige teelt is van belang [6] en de criminele intentie van de dader in combinatie met zijn gedraging of handeling met betrekking tot dat middel. [7] Grootschalig is volgens de Opiumwet [8] 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld bij de bij de wet behorende lijst II. Eiseres had enkel hulpmiddelen voor kleine hennepteelt voorhanden. Dit is niet strafbaar. Eiseres verwijst hiertoe naar een casus waarbij sprake was van thuisteelt en er een convenant is gesloten met het Openbaar Ministerie (OM). De aangetroffen kachels en weegschalen zijn enkel voor huishoudelijk gebruik. De verkoop vindt overigens enkel plaats in het buitenland. Ook dat is niet strafbaar volgens vaste rechtspraak in het strafrecht. Eiseres kan dit echter niet meer aantonen nu de gehele administratie abusievelijk door het OM is vernietigd, hetgeen in haar voordeel dient te werken. Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond gewijzigd: de administratie van eiseres is wel aanwezig en eiseres zou deze nog graag in het geding willen brengen, om zo aan te tonen dat zij de producten enkel aan het buitenland verkoopt. Er rust verder geen onderzoeksplicht op eiseres naar haar kopers. [9] De klanten van [naam 5] die zijn aangehouden en gecontroleerd nadat zij een bezoek brachten aan de winkel mochten na controle van de aangeschafte goederen doorrijden.
8.1.
Eiseres wijst er voorts op dat er volgens haar in de loods geen goederen zijn aangetroffen. De bevoegdheid om de loods te sluiten ontbreekt dan ook om die reden. Ook betoogt ze dat sinds het aantreffen van de goederen op 16 november 2022 reeds een half jaar verstreken is, dat zij de verkoop van de goederen sindsdien heeft gestaakt en er geen incidenten meer hebben plaatsgevonden. De burgemeester kan zich dan ook, zo stelt eiseres, niet meer beroepen op verstoring van de openbare orde. Ook wijst eiseres erop dat de burgemeester haar gestelde faillissement bij sluiting niet in de belangenafweging heeft betrokken. Eiseres heeft ter zitting tot slot een tweetal documenten overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat er op 10 mei 2022 en op 2 juli 2020 controles in zowel het pand en de loods hebben plaatsgevonden namens de gemeente in het kader van “Hennep Aanpak Parkstad”. De betreffende goederen waren toen volgens haar ook al aanwezig. Hier zijn door de burgemeester echter destijds geen gevolgen aan verbonden. Eiseres stelt dat, gelet hierop, sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel: zij mocht erop vertrouwen dat het bevoegd gezag de aanwezige goederen niet in strijd met de openbare orde achtte.
Was de burgemeester bevoegd om het bedrijfspand en de loods te sluiten?
9. Uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 11a van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een bedrijfspand voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan gelet op de aard, hoeveelheid en combinatie, al dan niet in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet te handelen, zoals door (grootschalige) hennepteelt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [10] volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
10. Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester
aannemelijk maakt dat kan worden geweten of ernstig worden vermoeddat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorhanden voorwerpen geëigend is om een beroeps- of bedrijfsmatige (grootschalige) hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [11] is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. [12]
10.1.
De voorzieningenrechter volgt eiseres om te beginnen niet in haar stelling dat de goederen enkel zijn aangetroffen in het bedrijfspand, waardoor de loods niet kan worden gesloten. Uit de bestuurlijke rapportage volgt duidelijk dat de goederen in beide panden werden aangetroffen. Daarnaast volgt uit de rapportage ook duidelijk dat de twee panden met elkaar verbonden zijn en dat een klant die kwam voor de airco’s (die werden verkocht vanuit het bedrijfspand aan de [adres 1] ) het bedrijfspand betrad via de loods. Er is dan ook sprake van functionele samenhang tussen de panden.
10.2.
De in het bedrijfspand en de loods aangetroffen voorwerpen en stoffen zijn op zichzelf bezien legaal. De burgemeester heeft zich op grond van de bevindingen uit de bestuurlijke rapportages echter redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat van de in het pand aangetroffen voorwerpen en stoffen wegens hun aard, hoeveelheid en combinatie in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig kan worden vermoed dat die bestemd zijn voor beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerijen. In haar uitspraak van 24 februari 2021 [13] heeft de Afdeling overwogen dat voor de beoordeling of moet worden aangenomen dat aangetroffen voorwerpen beroeps- of bedrijfsmatig zullen worden gebruikt voor de teelt van hennep, de hoeveelheid voorwerpen en de mate van professionaliteit als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet en de bijlage 1 van belang zijn. Als aan twee of meer indicatoren van hoge professionaliteit is voldaan, kan de professionele aard van de aangetroffen voorwerpen en de bevoegdheid van de burgemeester worden aangenomen.
10.3.
Eiseres betwist niet dat de in de bestuurlijke rapportage genoemde goederen zijn aangetroffen. Voorts is door de verbalisant in deze rapportage aan de hand van de Aanwijzing Opiumwet - die indicatoren geeft voor het vaststellen of de aangetroffen voorwerpen en stoffen geschikt zijn voor bedrijfs- of beroepsmatige (grootschalige) hennepteelt - een uitgebreide toelichting gegeven waarom hij meent dat er een aanwijzing is voor professioneel gebruik ten behoeve van hennepteelt. Daarin staat, zoals ook door de burgemeester wordt aangegeven, dat de goederen die aangetroffen zijn, voldoen aan 10 van de 12 professionaliteitsindicatoren zoals benoemd in de Aanwijzing Opiumwet. Dit wordt als zodanig ook niet betwist. Meer in het bijzonder wordt door de verbalisant vermeld dat hem ambtshalve bekend is dat de voedingsmiddelen (met name de 5 en 10 liter hoeveelheden) niet worden aangeboden bij reguliere tuincentra, waaronder Intratuin en Bijstox. Het gaat bovendien om grote hoeveelheden, die het onaannemelijk maken dat deze door een hobbyteler worden aangeschaft. Hetzelfde geldt voor onder meer de kweektenten, droognetten, droogrekken en sealbags die zijn aangetroffen. Onder meer deze attributen maken de verkoop ten behoeve van bedrijfs- of beroepsmatige (grootschalige) hennepteelt, in plaats van hobbymatige hennepteelt aannemelijk.
10.4.
De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat de burgemeester, gelet op de aangetroffen situatie, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen en de in het pand en de loods voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig (grootschalig) opzetten van een hennepplantage. Dat de goederen enkel verkocht werden in het buitenland waar bedrijfsmatige hennepteelt wel is toegestaan is, wat daar verder ook van zij, de voorzieningenrechter niet gebleken. Eiseres heeft deze stelling – die zich moeilijk lijkt te verhouden tot de stelling dat ze enkel aan hobbymatige telers verkoopt – verder niet onderbouwd, terwijl het wel op haar weg lag om dit te doen. De voorzieningenrechter wijst voor de wijze waarop naar wat zij onder ‘kortsluiting’ schreef.
10.5
De burgemeester is dan ook bevoegd om het bedrijfspand en de loods te sluiten. De grond dat er vanwege het ontbreken van strafbaarheid of een strafrechtelijke vervolging geen gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid tot sluiting, waarbij door eiseres is verwezen naar uitspraken van strafrechters, slaagt niet. In het strafrecht is namelijk sprake van een andere maatstaf dan in het bestuursrecht. De bevoegdheid van de burgemeester is er niet van afhankelijk of strafrechtelijke bewezenverklaring van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet is gevolgd of had kunnen volgen. [14] De voorzieningenrechter ziet in de conclusie van Wattel geen reden om af te wijken van de vaste rechtspraak op dit punt. De conclusie van Wattel ziet op een ander leerstuk, namelijk op het toerekenen van overtredingen die iemand niet zelf heeft begaan (het functioneel daderschap). Hier speelt deze problematiek niet.
10.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de burgemeester bevoegd om het bedrijfspand en de loods te sluiten.
Heeft de burgemeester redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken?
11. In de uitspraak van 2 februari 2022, r.o. 7.10, heeft de Afdeling [15] overwogen dat als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, de bestuursrechter de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Is de sluiting noodzakelijk?
12. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
12.1.
De burgemeester heeft aangegeven dat gelet op de aangetroffen omstandigheden in en rondom het pand, sluiting van het pand en de loods noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het bedrijfspand en het herstel van de openbare orde. Er is een grote hoeveelheid goederen ten behoeve van de beroepsmatige/bedrijfsmatige hennepteelt aangetroffen. De burgemeester mag er dan in redelijkheid van uitgaan dat bedrijfspand een belangrijke rol vervult bij het faciliteren van de grootschalige hennepteelt. Bij zijn oordeel dat sluiting noodzakelijk is, heeft de burgemeester verder kunnen betrekken dat het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] al eerder, in 2017, onder de naam ‘ [naam 6] ’ betrokken is geweest bij een onderzoek omtrent de verkoop van goederen ten behoeve van de beroepsmatige/bedrijfsmatige (grootschalige) hennepteelt. [naam 6] is in 2020 door deze rechtbank strafrechtelijk veroordeeld voor overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Daarnaast waren de beide huidige bestuurders eveneens eigenaren van [naam 6] en zijn ook zij, zo blijkt uit de bestuurlijke rapportage, in 2020 veroordeeld voor overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. [16] Verder blijkt dat het pand en de loods in een voor drugscriminaliteit kwetsbaar gebied ligt. In een cirkel met een straal van 800 meter zijn er in de periode januari 2018 tot en met januari 2023 acht handelshoeveelheden harddrugs aangetroffen, vier handelshoeveelheden softdrugs en 31 hennepplantages. Daarnaast staat de [adres 1] op [huisnummer] in deze wijk als het gaat om politieregistraties betreffende overlast van drugs in de afgelopen vijf jaar. De gemeente heeft vanaf 2018 61 meldingen van burgers binnengekregen als het gaat om drugsoverlast. Ook gelet op het grensgebied is dit een aantrekkelijke locatie. Gelet op het vorenstaande mag de burgemeester er dan ook van uitgaan dat het pand en de loods een rol vervullen binnen de keten van de drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting van de panden op. Dat er wellicht geen overlast is geconstateerd, doet daar niet aan af. [17] De omstandigheid dat tussen de constatering van de aan hennep gerelateerde goederen en de sluiting van het pand enige tijd heeft gelegen, alsmede de omstandigheid dat in die periode geen incidenten meer hebben plaatsgevonden, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden die maken dat de burgemeester van sluiting moest afzien, omdat de noodzaak tot sluiting ontbrak. Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat het tijdsverloop niet maakt dat de sluiting geen doel meer treft of in strijd is met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. De bestuurlijke rapportage dateert van 13 januari 2023 en de burgemeester heeft sindsdien voortvarend gehandeld. Met een sluiting wordt een signaal afgegeven binnen de kwetsbare wijk waarin de panden zijn gelegen, maar wordt ook duidelijk gemaakt dat de panden aan het drugscircuit zijn onttrokken. Hiermee wordt dus ook voorkomen dat er in de toekomst voorbereidingshandelingen ten behoeve van drugshandel zullen plaatsvinden.
12.2.
Uit deze omstandigheden volgt dat de burgemeester het sluiten van het bedrijfspand en de loods noodzakelijk mag achten.
Is de sluiting evenredig?
13. De voorzieningenrechter acht het met de burgemeester aannemelijk dat eiseres wetenschap had dan wel het ernstige vermoeden moest hebben dat de in de panden aanwezige stoffen en voorwerpen bestemd waren voor het telen of bereiden van drugs. De voorzieningenrechter verwijst hiertoe naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. Het is aannemelijk dat eiseres – mede gelet op de eerdere strafrechtelijke veroordeling – wetenschap had dan wel het ernstige vermoeden moest hebben dat de in de panden aanwezige stoffen en voorwerpen bestemd zijn voor de bedrijfsmatige/beroepsmatige (grootschalige) hennepteelt. Uit de bestuurlijke rapportage komt verder, overigens onweersproken, naar voren dat er bij de beide bestuurders sprake is van reeds eerdere incidenten ten aanzien van het aanwezig hebben en vervaardigen van softdrugs. Het is aannemelijk dat zij vanuit die ervaring dus weten wat hiervoor nodig is. De burgemeester heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van het pand en de loods over te gaan.
14. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het door eiseres gedane beroep op het vertrouwensbeginsel dat voor een geslaagd beroep daarop in de eerste plaats is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. De burgemeester heeft ter zitting weersproken dat sprake is van een dergelijke toezegging. Met de burgemeester ziet de voorzieningenrechter in de overgelegde documenten geen concrete toezegging of uitlating dat de destijds aangetroffen situatie akkoord werd bevonden. De burgemeester heeft bovendien terecht aangegeven dat niet kan worden vastgesteld dat het feitelijk om dezelfde situatie gaat als waar het nu om gaat. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is dat wel nodig. De bewijslast ligt daarbij op eiseres. Zij is daar niet in geslaagd.
De gevolgen
15. Dat sluiting van het bedrijfspand en de loods praktische en financiële gevolgen voor eiseres heeft, is daaraan inherent. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid het algemeen belang van de sluiting (zie hiervoor onder ‘noodzakelijk’) zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de gevolgen daarvan voor eiseres. Eiseres heeft ter onderbouwing van de dreiging van een faillissement een verklaring van een belastingadviseur overgelegd. Deze verklaring gaat echter uit van het opschorten van de bedrijfsexploitatie voor de duur van zes maanden. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er geen mogelijkheden zijn om vervangende bedrijfsruimten te vinden. Dat eiseres haar bedrijfsvoering niet elders kan voortzetten is derhalve niet gebleken. Daarbij is relevant dat uit een e-mail van 12 juni 2023 van de verhuurder van het pand volgt dat hij heeft aangegeven eiseres bij een eventuele sluiting een ander pand aan te bieden.
16. De burgemeester mocht de maatschappelijke belangen bij een sluiting zwaarder laten wegen dan de – met name financiële – belangen van eiseres.
17. Gelet op het voorgaande zijn de nadelige gevolgen voor eiseres niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester redelijkerwijs gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bedrijfspand en de loods te sluiten. Het betoog slaagt niet.
18. Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog op dat zij na de sluiting van het onderzoek op 13 juni 2023 nog twee e-mails van eiseres heeft ontvangen, gedateerd op 15 en 17 juni 2023. Deze e-mails gaven geen aanleiding het ter zitting gesloten onderzoek te heropenen. Op grond van artikel 2.16, leden 2 en 3, van het procesreglement heeft de voorzieningenrechter deze e-mails met bijbehorende stukken daarom buiten beschouwing gelaten, maar wel in het dossier opgenomen. Bij de verzending van deze uitspraak, stuurt zij de burgemeester een kopie van deze stukken. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat zij kennis heeft genomen van de stukken uit het dossier 23/613 – de voorlopige voorziening hangende bezwaar.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek af. Dit betekent dat de ordemaatregel wordt opgeheven. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • heft de getroffen ordemaatregel op;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juni 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
2.van 15 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:579).
4.TK 2011-2012, 32842, nr. 6, p. 3 en 4.
6.EK 2012-2013, 32 842 B, p. 4 en 8.
7.EK 2012-2013, 32 842 B, p. 9.
8.Artikel 11, lid 5.
10.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4 en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5
11.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523.
16.Hiertegen is hoger beroep ingesteld. Dit loopt nog.