Deze uitspraak betreft een beroep tegen een bestuurlijke boete van € 8.542 die de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur aan eiseres heeft opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet in 2019. Eiseres is het niet eens met de boete en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat er aanleiding is om de boete te matigen vanwege de lange tijd die is verstreken tussen het uitbrengen van het boeterapport en het voornemen tot boeteoplegging. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat er sprake is van rechtsverwerking door opgewekt vertrouwen, noch in haar beroep op overschrijding van de gebruiksnormen. De rechtbank legt uit dat de minister op goede gronden de boete heeft opgelegd, maar dat de termijnoverschrijding van bijna twee jaar een significante factor is die in de hoogte van de boete moet worden verdisconteerd. De rechtbank herroept het besluit van de minister en stelt de boete vast op € 7.593,60. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.