ECLI:NL:CBB:2022:2
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete opgelegd aan melkveehouderij wegens overtreding Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bestuurlijke boete die aan appellante, een melkveehouderij, was opgelegd wegens overtreding van artikel 33a, vijfde lid, van de Meststoffenwet (Msw). De appellante had een bestuurlijke boete van € 8.481,- ontvangen omdat zij niet had voldaan aan de mestverwerkingsplicht. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had vastgesteld dat appellante 771 kg fosfaat niet correct had verwerkt, wat in strijd was met de wetgeving. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Het College oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd, omdat appellante niet had aangetoond dat zij aan haar verwerkingsplicht had voldaan. De rechtbank had terecht overwogen dat de appellante niet kon volstaan met een VVO (vervangende verwerkingsovereenkomst) en dat de mestverwerkingsplicht enkel kon worden ingevuld met een DPO (driepartijenovereenkomst) of VDM (vervoersbewijs dierlijke meststoffen). De appellante had niet voldoende bewijs geleverd dat de overgedragen meststoffen daadwerkelijk waren verwerkt, wat essentieel is voor de naleving van de Meststoffenwet.
De appellante voerde aan dat de boete onevenredig hoog was en dat er sprake was van een administratieve vergissing. Het College verwierp deze argumenten en stelde dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met de wetgeving en dat de appellante had moeten begrijpen dat zij zich aan de complexe regelgeving moest houden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en handhaafde de opgelegde boete.