Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7
Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Artikel 8
Het in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen; (…)
1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, is 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
2. Bij ministeriële regeling kan een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet(2020)
Hoofdstuk 3. Gebruiksnormen
§ 1. Derogatie
1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, is 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouw-grond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is.
2. In afwijking van het eerste lid, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet 230 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest beschikbaar is, indien de landbouwgrond is gelegen op zand- of lössgrond, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant of Limburg.
3. De in het eerste lid en tweede lid bedoelde gebruiksnormen zijn uitsluitend van toepassing:
a. op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren;
b. indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 25c, 27 en 27a; en
c. indien de landbouwer beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 25a, eerste lid.
1. Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de landbouwer de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, voornemens is toe te passen, vraagt de landbouwer een vergunning aan bij de minister voor het op zijn bedrijf mogen toepassen van artikel 24, eerste en tweede lid.
2. Bij de aanvraag verklaart de landbouwer dat hij voldoet aan de voorwaarden in de derogatiebeschikking en het bepaalde in deze paragraaf en verklaart hij ermee in te stemmen dat het meststoffengebruik, alsmede het bemestingsplan en de mestboekhouding onderwerp kunnen zijn van controle.
3. Bij de aanvraag verklaart de landbouwer dat hij de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet, de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en X van het besluit gestelde regels, het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4b, 5 en 8a van het Besluit gebruik meststoffen en de voorschriften die uit hoofde van deze paragraaf aan hem worden gesteld naleeft.
7. In afwijking van het eerste lid vraagt de landbouwer in 2020 in de periode van 3 augustus tot en met 4 september een vergunning aan bij de minister voor de toepassing op zijn bedrijf van artikel 24, eerste en tweede lid.
1. De minister verleent een vergunning, indien de landbouwer tijdig een aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, heeft gedaan en daarbij de verklaringen, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid, heeft gedaan.
1. De minister kan een vergunning intrekken, indien de landbouwer niet voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf.
2. De minister trekt een vergunning voorts in, indien de landbouwer dit verzoekt.
3. Indien de minister de vergunning voor een bepaald kalenderjaar heeft ingetrokken op grond van het eerste lid, is de landbouwer voor het daaropvolgende kalenderjaar uitgesloten van het kunnen doen van een aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
1. De landbouwer voldoet aan de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet, en de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en X van het besluit gestelde regels. Op de tot het bedrijf van de landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4b, 5 en 8a van het Besluit gebruik meststoffen.
Besluit gebruik meststoffen(2020)
1. Op zand- en lössgronden wordt na de teelt van maïs:
a. direct aansluitend en uiterlijk op 1 oktober van het desbetreffende jaar een bij ministeriële regeling aangewezen gewas geteeld, of
b. uiterlijk op 31 oktober een bij ministeriële regeling aangewezen gewas geteeld als hoofdteelt voor het volgende jaar.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt na de teelt van maïs overeenkomstig de biologische productiemethode en maïs, niet zijnde snijmaïs, direct aansluitend en uiterlijk op 31 oktober van het desbetreffende jaar een bij ministeriële regeling aangewezen gewas geteeld.
3. De gewassen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, worden niet vernietigd voor 1 februari van het volgende jaar.
4. De landbouwer meldt de teelt van een aangewezen gewas als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, uiterlijk op 1 oktober aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met gebruikmaking van een door die minister beschikbaar gesteld middel.