ECLI:NL:CBB:2020:852

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
19/998
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur in avondwinkel

In deze zaak gaat het om de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur door een avondwinkel. Appellant, de exploitant van de avondwinkel, had eerder een ontheffing gekregen van het verbod om buiten reguliere openingstijden open te zijn. Deze ontheffing was echter beperkt tot de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank tot 22:00 uur. Appellant had een aanvraag ingediend voor verlenging van deze ontheffing, maar de burgemeester van Hilversum had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de nieuwe Winkeltijdenverordening dit niet toestond. Appellant stelde dat hij erop had mogen vertrouwen dat de toestemming voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank zou worden verlengd, gezien eerdere toezeggingen van de gemeente en het ontbreken van klachten. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de gemeente in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door de aanvraag van appellant niet op de juiste wijze te beoordelen. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen 13 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van appellant in de afweging meegenomen moeten worden. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/998

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum, verweerder

(gemachtigde: mr. R.C. Alblas).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant een ontheffing verleend van het in de Winkeltijdenwet vervatte verbod om zijn winkel geopend te hebben voor het publiek buiten de reguliere openingstijden.
Bij besluit van 18 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester van Hilversum het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Bij besluit van 23 december 2019 heeft verweerder dit besluit bekrachtigd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Midden‑Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft zich onbevoegd geacht over het beroep te oordelen en het beroepschrift doorgezonden naar het College.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Namens appellant is verschenen [naam 2] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellant exploiteert een avondwinkel aan de [adres] in [plaats] . In geschil is of verweerder bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur had moeten toestaan.
2. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Op 19 augustus 2015 heeft verweerder appellant voor het eerst een ontheffing verleend van de verboden bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Winkeltijdenwet. Op grond daarvan mocht de avondwinkel van appellant op werkdagen van 16:00 tot 2:00 uur open zijn en op weekenddagen van 16:00 tot 4:00 uur. Daarbij was de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet toegestaan tot uiterlijk 22:00 uur. In de ontheffing heeft verweerder opgemerkt dat in het kader van de woon- en leefomgeving is besloten de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank voor een jaar toe te staan. Ook is daarin vermeld dat in de geldende Winkeltijdenverordening Hilversum 2013 (Winkeltijdenverordening 2013) geen bepaling is opgenomen over avondwinkels en dat, aangezien het voornemen bestond de raad een voorstel te doen tot aanpassing van de verordening, is besloten hierop te anticiperen.
2.2
Bij brief van 17 september 2016 heeft appellant verweerder verzocht ook na 22:00 uur alcohol te mogen verkopen, omdat hij veel omzet misliep door deze beperking. Hij heeft er hierbij op gewezen dat de andere avond-/nachtwinkel in [plaats] wel tot sluitingstijd alcohol mocht verkopen en heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Bij besluit van 21 april 2017 heeft verweerder appellant een ontheffing verleend, waarbij de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank (ook na 22:00 uur) is toegestaan voor de periode van één jaar, waarna een evaluatie zou plaatsvinden. Hier zijn e-mails van de behandelend ambtenaar aan voorafgegaan. Per e‑mail van 13 februari 2017 heeft deze aan appellant bericht:
“(…) Ik heb overleg gehad met de juristen, ik ga de aanvraag publiceren in de krant [,] als er geen zienswijzen op komen dan mag je daar zwakke alcohol verkopen, eerst een proef periode van een jaar.. en dan gaan we evalueren. (…)”.
En bij e-mail van 27 maart 2017:
“(…) Ik zou je nog even berichten over je zaak, er zijn geen zienswijze[n] binnen gekomen, ik ga de vergunning voor een jaar verlenen met voorschriften, daarna gaan we evalueren. Als er geen klachten zijn dan zal er gecontinueerd worden, en anders moeten we de (zwakke) alcoholverkoop opnieuw bekijken. Er komen wel anonieme meldingen van overlast binnen, dus je zal goed zorg moeten dragen, dat de mensen die bij jou kopen, niet voor de deur blijven hangen. (…)”.
In de overwegingen van de ontheffing staat dat in het kader van de woon- en leefomgeving is besloten de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank voor een jaar toe te staan. Ook heeft verweerder weer de mededeling opgenomen dat is besloten te anticiperen op aanpassing van de Winkeltijdenverordening 2013.
2.3
Op 1 maart 2018 heeft de behandelend ambtenaar aan appellant, in reactie op zijn verzoek om een afspraak wegens het bijna verlopen van de periode van één jaar dat na 22:00 uur zwak-alcoholhoudende drank mocht worden verkocht, geschreven:
“(…) Een afspraak kan altijd, wel wil ik je meegeven dat de nieuwe winkeltijden verordening net ter inzage heeft gelegen. Hierin is opgenomen dat ze geen alcoholverkopen meer willen in een nachtwinkel, de zienswijze termijn is helaas voorbij. Je moet er dus ernstig rekening mee houden, dat het definitief verlengen van jouw nachtvergunning met alcohol geen doorgang kan vinden. In de voorschriften van je vergunning was daar al een passage over opgenomen. (…)”.
2.4
Appellant heeft op 14 april 2018 een verlenging van de ontheffing aangevraagd. Toen gold de Winkeltijdenverordening 2013 nog. Verweerder heeft de aanvraag aangehouden totdat de nieuwe Winkeltijdenverordening Hilversum 2018 (Winkeltijdenverordening 2018) was aangenomen en de aanvraag vervolgens met inachtneming van de per 15 juni 2018 in werking getreden Winkeltijdenverordening 2018 afgehandeld. Gelet daarop heeft verweerder aan de ontheffing in overeenstemming met artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de Winkeltijdenverordening 2018 het voorschrift verbonden dat de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur niet is toegestaan.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij is het beroep van appellant op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel afgewezen.
4. Appellant voert ook in beroep aan dat hij erop had mogen vertrouwen dat de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur mogelijk zou blijven. Bij de eerdere ontheffingen heeft verweerder meegedeeld dat het voornemen bestond de raad een voorstel te doen tot aanpassing van de verordening en dat besloten was hierop te anticiperen. Volgens de laatste ontheffing was de verkoop van alcoholhoudende drank voor een jaar toegestaan en zou daarna een evaluatie plaatsvinden. Dit gezien in samenhang met de e-mail van één van de medewerkers aan appellant dat de verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken zou worden gecontinueerd als er geen klachten waren, heeft bij appellant het vertrouwen gewekt dat hij zwak-alcoholhoudende drank zou mogen blijven verkopen. Appellant had niet de indruk dat het toetsmoment na een jaar zag op de vraag of in zijn algemeenheid na 22:00 uur alcohol zou mogen worden verkocht. Appellant wijst erop dat de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur voor hem een belangrijke inkomstenbron was. Door het bestreden besluit, de manier waarop dit tot stand is gekomen en het gewekte vertrouwen wordt het voorbestaan van zijn avondwinkel in gevaar gebracht. De mogelijkheid na 22:00 uur alcohol te verkopen is temeer van belang nu supermarkten, die ook alcohol verkopen, tot 22:00 uur geopend mogen zijn. Ter onderbouwing heeft appellant een balans en een verklaring van zijn boekhouder overgelegd. Indien het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot aanpassing van zijn vergunning, zou verweerder aan appellant schadevergoeding moeten toekennen.
Appellant voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Appellant heeft vernomen dat de andere nachtwinkel in [plaats] nog wel zwak‑alcoholhoudende drank mag verkopen na 22:00 uur. Verweerder heeft bij de hoorzitting weliswaar te kennen gegeven dat de andere nachtwinkel hierover zou worden aangeschreven, maar voor zover bekend bij appellant heeft deze aanschrijving niet plaatsgevonden. Het is inconsistent als appellant niet, maar de andere avondwinkel wel drank mag verkopen na 22:00 uur, terwijl zij allebei worden geacht een ontheffing te hebben op grond van de Verordening 2018.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot een andere uitkomst. In de Winkeltijdenverordening 2018 is dwingend bepaald dat aan een ontheffing het voorschrift wordt verbonden dat verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur niet is toegestaan. Eventuele uitlatingen van een ambtenaar kunnen niet licht leiden tot het oordeel dat regelgeving die later in werking treedt buiten toepassing moet blijven. Het was appellant bovendien duidelijk dat de ontheffing voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22:00 uur in 2017 voor een jaar was verleend. Appellant wist dat er een nieuw toetsmoment zou komen. Uit de twee
e-mailberichten waarnaar appellant verwijst, komt niet ondubbelzinnig naar voren dat appellant na afloop van de proef van één jaar ook nog zwak‑alcoholhoudende drank zou mogen verkopen na 22:00 uur. In de e-mail van maart 2018, vóór afloop van de proef en de aanvraag van een nieuwe ontheffing, heeft dezelfde ambtenaar laten weten dat de nieuwe Winkeltijdenverordening ter inzage heeft gelegen en dat appellant er rekening mee moet houden dat de nachtvergunning met alcohol geen doorgang kan vinden. Met de mededeling in de ontheffingen van 2015 en 2017 heeft verweerder duidelijk gemaakt dat de Winkeltijdenverordening 2013 geen ontheffingsmogelijkheid bevatte, maar dat zou worden voorgesteld om deze in de nieuwe Winkeltijdenverordening wel op te nemen en dat besloten was hierop te anticiperen. Appellant kon weten dat pas na wijziging van de Winkeltijdenverordening formeel ontheffing voor avondwinkels mogelijk zou worden. Omdat de gemeenteraad hierover gaat, had appellant moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar niet zo ver kon strekken dat hoe dan ook ontheffing met toestemming voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank zou worden verleend. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgemerkt dat gelijke gevallen gelijk behandeld zullen worden, omdat de andere nachtwinkel zal worden aangeschreven. Daarom kan appellant geen geslaagd beroep doen op het gelijkheidsbeginsel. Bij het verweerschrift is het standpunt ingenomen dat de ontheffing aan de andere avondwinkel in 2006 is verleend onder de Verordening Winkeltijden Hilversum 1996, waarin geen verbod met betrekking tot de verkoop van alcoholhoudende drank was opgenomen. Het gaat volgens verweerder daarom niet om gelijke gevallen. Verweerder onderzoekt nog of de bevoegdheid bestaat om de ontheffing van deze avondwinkel ambtshalve aan te passen in de zin dat het ook deze winkel verboden wordt zwak-alcoholhoudende drank te verkopen na 22:00 uur.
6. De relevante bepalingen uit de Winkeltijdenverordening 2018 luiden als volgt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Winkeltijdenverordening 2018 kan het college op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden ten behoeve van avondwinkels waar uitsluitend of hoofdzakelijk voorverpakte eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horeca wet.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, is de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, na 22:00 uur niet toegestaan.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Winkeltijdenverordening 2018 worden ontheffingen verleend op grond van de Winkeltijdenwet Hilversum 2013 geacht ontheffingen te zijn ingevolge deze verordening. Burgemeester en wethouders kunnen deze ambtshalve vervangen door een ontheffing krachtens deze verordening. Ambtshalve vervanging kan gepaard gaan met een wijziging van beperkingen en voorschriften.
Ingevolge het tweede lid worden aanvragen om ontheffing die zijn ingediend onder de Winkeltijdenverordening Hilversum 2013 maar waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, afgehandeld overeenkomstig deze verordening.
7. Het College komt tot de volgende beoordeling.
7.1
Het College stelt allereerst vast dat de aan appellant verleende ontheffing van 21 april 2017 niet is beperkt in duur. Het aan de ontheffing verbonden voorschrift op grond waarvan de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank is toegestaan (hierna: de toestemming), is beperkt tot een periode van één jaar, waarna zou worden geëvalueerd en beslist over continuering. Zoals ook ter zitting van de kant van verweerder is gesteld, ligt het voor de hand dat de bedoeling was dat hierover vóór ommekomst van het jaar zou worden beslist. Indien een beslissing op een tijdig ingediend verzoek om verlenging langer op zich zou laten wachten – zoals in het voorliggende geval – brengt een redelijke uitleg van het voorschrift met zich dat de toestemming in elk geval blijft voortduren totdat op het verzoek is beslist.
7.2
Appellant heeft in april 2018 verlenging van zijn ontheffing aangevraagd (hierna: de aanvraag). Gezien de niet in duur beperkte ontheffing, verzocht appellant hierbij in wezen alleen om continuering van de toestemming. Dit betekent dat verweerder daarover een beslissing moest nemen.
7.3
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag aangehouden en hierop pas beslist nadat op 15 juni 2018 de Winkeltijdenverordening 2018 in werking was getreden. Nu appellant al beschikte over een ontheffing en slechts vroeg om continuering van de toestemming, was, anders dan verweerder meende, bij zijn besluitvorming het in artikel 10, eerste lid, van de Winkeltijdenverordening 2018 geregelde overgangsrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de aan appellant verleende ontheffing op grond van de Winkeltijdenverordening 2013, inclusief de daaraan verbonden toestemming, werd geacht een ontheffing te zijn ingevolge de Winkeltijdenverordening 2018. Gelet hierop moest verweerder de aanvraag van appellant opvatten als een verzoek om de aan de ontheffing verbonden toestemming te verlengen.
7.4
Bij zijn besluitvorming over dit verzoek was verweerder, anders dan hij heeft verondersteld, gelet op wat hierboven is overwogen, niet gebonden aan inhoudelijke criteria of randvoorwaarden uit de Winkeltijdenverordening 2018. Dat betekent dat voor verweerder ruimte bestond daarover met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden en na afweging van alle betrokken belangen te besluiten. De enkele omstandigheid dat verkoop van zwak-alcoholische drank na 22:00 uur onder de Winkeltijdenverordening 2018 per 15 juni 2018 niet meer is toegestaan, is dus, anders dan verweerder meent, op zichzelf niet voldoende om het verzoek tot verlenging van de toestemming, neergelegd in de bestaande ontheffing, te weigeren. Het College zal hieronder de door appellant in dit verband naar voren gebrachte beroepsgronden beoordelen.
8. Wat betreft het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder terecht aangevoerd dat geen sprake is van volledig gelijke gevallen, nu de andere avondwinkel al in 2006 onder een andere regelgeving een ontheffing is verleend, zonder beperkingen omtrent verkoop van zwak-alcoholische drank en niet beperkt in duur. Daardoor geldt ook voor deze avondwinkel het overgangsrecht in artikel 10, eerste lid, van de verordening, zonder beperking.
9.1
Wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel geldt, zoals in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) is overwogen, dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Doorgaans zal de uitlating en/of gedraging door een ambtenaar worden gedaan of worden verricht, maar dit kan ook gebeuren door anderen, bijvoorbeeld een wethouder of derden die door het bestuursorgaan worden ingeschakeld. Kan die uitlating en/of gedraging worden gekwalificeerd als een toezegging? Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
9.2
Wat betreft de uitlatingen waarop appellant zich in het kader van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel beroept, geldt het volgende. Het College leidt enerzijds uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat bij de verlening van de ontheffing van 21 april 2017 uitdrukkelijk is besloten dat de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank gedurende een periode van een jaar zou worden toegestaan en dat daarna een evaluatie zou plaatsvinden. Dit is ook uitdrukkelijk in de ontheffing neergelegd. Daarbij is appellant door de betrokken ambtenaar te kennen gegeven dat de toestemming zou worden gecontinueerd als er geen klachten waren. Bij deze verlening is beslist overeenkomstig de hiervoor deels geciteerde
e-mails van 13 februari 2017 en 27 maart 2017. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat gedurende het jaar een evaluatie heeft plaatsgevonden en dat de uitkomst daarvan niet negatief was. Appellant ging daar ook van uit, omdat hem geen klachten bekend waren. Anderzijds heeft verweerder bij de verlening van de ontheffing van 21 april 2017 uitdrukkelijk vermeld dat is besloten te anticiperen op aanpassing van de Winkeltijdenverordening 2013. In de mail van 1 maart 2018, nog voor de periode van een jaar was verstreken, meldde een medewerker van verweerder dat appellant er ernstig rekening mee moest houden dat de verlenging van de toestemming niet door kon gaan, omdat in de inmiddels ter inzage gelegde nieuwe winkeltijdenverordening een verbod was opgenomen. In de per 15 juni 2018 in werking getreden Winkeltijdenverordening 2018 is in artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, inderdaad een algemeen verbod ten aanzien van de verkoop van zwak-alcoholische drank na 22:00 uur opgenomen, waarbij niet is voorzien in de mogelijkheid van een ontheffing daarvan.
9.3
Voor de juridische kwalificatie van de uitlatingen – stap 1 in het beoordelingskader – betekent dit dat naar het oordeel van het College sprake is van een toezegging als bedoeld in bovenbedoeld beoordelingskader voor zover verweerder heeft verklaard de toestemming te continueren indien de evaluatie positief zou zijn – wat ook het geval bleek. Anders dan appellant lijkt te veronderstellen, was deze toezegging evenwel niet onbeperkt. Uit de mededeling in de ontheffing van 21 april 2017 dat werd geanticipeerd op een nog vast te stellen verordening, uit de tijdelijke duur van de toestemming en uit de mededeling in maart 2018 dat de nieuwe verordening 2018 mogelijk een verbod zou bevatten, blijkt dat de verlenging van de toestemming eveneens afhankelijk was van de inhoud van toekomstige regelgeving. Daarbij is van belang dat de inhoud van toekomstige regelgeving naar zijn aard tot op zekere hoogte ongewis is, nu deze wordt vastgesteld door de gemeenteraad na een politiek besluitvormingsproces waarvan de uitkomst niet (met zekerheid) pleegt te kunnen worden voorspeld. Appellant mocht er gezien de gedane uitlatingen op vertrouwen dat de toestemming met een periode zou worden verlengd, nu er geen klachten waren binnengekomen. De toezegging strekte – mede gezien de latere uitlatingen van de ambtenaar en de onzekerheid waarmee de toestemming van het begin af aan was omgeven – evenwel niet zover dat hij erop mocht vertrouwen dat de toestemming tot in lengte van jaren zou worden gecontinueerd.
9.4
Omdat de toezegging door de daartoe aangewezen ambtenaar is gedaan, is deze aan verweerder toe te rekenen (stap 2).
9.5
Verweerder heeft zich van al het voorgaande geen rekenschap gegeven bij het nemen van het bestreden besluit. Dit is onzorgvuldig en het bestreden besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Concreet betekent dit dat verweerder in het kader van de door hem te maken belangenafweging (stap 3) dient te bezien of en in hoeverre aanleiding bestaat alsnog toestemming te verlenen gedurende een bepaalde (overgangs)termijn, dan wel te voorzien in enigerlei compensatie in verband met het niet nakomen van de toezegging dat bij een positieve evaluatie zou worden verlengd. Naast wat hierboven in rechtsoverweging 9.1 tot en met 9.4 is overwogen, geldt daarbij dat verweerder naast het eventuele belang van verweerder bij een verbod op verkoop van zwak‑alcoholische drank in de avondwinkel van appellant na 22:00 uur ook het belang van appellant bij verlenging van de toestemming moet meewegen. Appellant heeft erop gewezen dat dit belang groot is, nu de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na sluitingstijd van de supermarkten voor avondwinkels als die van appellant een belangrijke inkomstenbron is.
10. Hoewel de verdere beoordeling aan verweerder is, mag duidelijk zijn dat het College het niet goed denkbaar acht dat de afweging van verweerder ertoe leidt dat in het geheel niet tegemoetgekomen wordt aan appellant, in de vorm van een (tijdelijke) toestemming of een financiële compensatie. In verband daarmee zal verweerder bij de te nemen beslissing op bezwaar ook het verzoek om schadevergoeding van appellant moeten betrekken. Het College zal een termijn van 13 weken stellen voor het nemen van een nieuw besluit. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerder naar verwachting enige tijd nodig zal hebben om zich hierover te beraden.
11. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Betekenis van de uitspraak voor appellant
12. Voor appellant betekent deze uitspraak dat hij gelijk heeft gekregen wat betreft zijn standpunt dat de beslissing van verweerder niet juist was. Hij moet afwachten wat verweerder in de nieuwe beslissing in het kader van de te maken belangenafweging bepaalt over de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank en zijn verzoek om schadevergoeding en/of compensatie. Totdat verweerder dit toestaat, geldt de beperking en mag appellant geen zwak-alcoholhoudende drank verkopen na 22:00 uur.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 13 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. J.L.W. Aerts en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.