Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.GEMEENTE NEDER-BETUWE,
2.
INDUSTRIESCHAP MEDEL,
1.De procedure
2.De zaak in het kort
3.De beoordeling
- [naam 1] , indirect bestuurder van [eiseres] ;
- [naam 2] , voormalig projectdirecteur van het industrieschap;
- [naam 3] , voormalig voorzitter van het algemeen bestuur en van het industrieschap en voormalig lid van het dagelijks bestuur van het industrieschap;
- [naam 4] , voormalig lid van het algemeen bestuur van het industrieschap;
- [naam 5] , adviseur van [eiseres] .
zekerheden heeft besproken vanwege de gestelde eisen waar deze ontwikkeling aan zou moeten voldoen voor deze meer dan gewone Brandstof Verkooppunt omtrent toekomstige ontwikkeling op Medel en de uitbreiding van Medel.” De verklaring van [naam 2] dat er ‘zekerheden’ zijn besproken, sluit aan bij de verklaring van het industrieschap tijdens de mondelinge behandeling dat er bij de afspraken die met [eiseres] zijn gemaakt, rekening is gehouden met haar belang om als ondernemer niet benadeeld te worden door directe concurrenten die ‘oppoppen.’ Vanuit dat oogpunt was het volgens het industrieschap logisch om vooruit te blikken. In het bestemmingsplan voor Medel I zat bewust geen mogelijkheid voor een onbemand tankstation, ook vanuit de gedachte om [eiseres] niet onnodig concurrentie aan te doen, als hij geen gebruik zou willen maken van zijn voorkeursrecht, aldus het industrieschap. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [eiseres] vanwege de toegenomen investering op zoek was naar (extra) comfort dat zij haar investering zou kunnen terugverdienen, en dat in dat kader is besproken hoe zij zou kunnen worden beschermd tegen toekomstige concurrentie.
U houdt mij voor dat [eiseres] een voorkeursrecht zou krijgen op een onbemand tankstation op Medel II en vraagt mij of ik bedoel te zeggen dat dat voorkeursrecht niet zou gelden als de volle 210 hectare niet zouden worden gerealiseerd. Nee dat bedoelde ik niet, ik bedoelde slechts dat een tankstation dan, bij een kleine uitbreiding niet nodig zou zijn.”Daaruit blijkt duidelijk dat in de visie van [naam 2] , degene die de toezegging aan [eiseres] heeft gedaan, geen sprake was van een voorkeursrecht dat afhankelijk was van de grootte van Medel.
als er een tweede, onbemand benzinestation, zou komen, [zou] [eiseres] het voorkeursrecht krijgen om dat te realiseren”) en [naam 4] . [naam 4] verklaarde dat hij in verband met een vraag van een geïnteresseerde tankstationexploitant navraag heeft gedaan naar vestigingsmogelijkheden en toen van het industrieschap te horen kreeg dat er op Medel in verband met de aan [eiseres] toegezegde exclusiviteit geen ander brandstofverkooppunt gevestigd kon worden. Daarbij ging het volgens [naam 4] om Medel als geheel.
want wij hebben exclusiviteit.” In zijn schriftelijke verklaring geeft [naam 2] aan dat de plannen om een brandstofverkooppunt te realiseren op De Vaalt geen recht doen aan zijn mondelinge toezeggingen aan [eiseres] . Hij spreekt van de afspraak dat er in ‘de achtertuin van Medel’ niet nog een brandstofverkooppunt moet worden gerealiseerd en dat er, in de geest van de toen gemaakte afspraken, een ontwikkeling in gang is gezet die daar geen recht aan doet. Als getuige heeft [naam 2] verklaard dat hij met de woorden ‘de achtertuin van Medel’ bedoelde: De Vaalt. Uit de schriftelijke verklaring van [naam 3] , die bij één of twee gesprekken met [naam 1] aanwezig is geweest en door [naam 2] van alle contacten met [eiseres] op de hoogte is gehouden, volgt dat hij zich in grote lijnen herkent in de schriftelijke verklaring van [naam 2] en dat, hoewel het gebied van De Vaalt formeel net buiten Medel valt, de vestiging van een tankstation op De Vaalt in strijd is met de geest van wat indertijd de bedoeling is geweest. Dit heeft hij bevestigd als getuige.
de bevoegdheid tot het leggen van contacten met gegadigden voor bedrijfsterrein Medel en ter zake een aanbieding te doen, mits de aanbieding van de grond plaatsvindt binnen de bandbreedte en criteria zoals deze rechtmatig zijn vastgesteld door het Dagelijks Bestuur, een en ander onder voorbehoud van bekrachtiging door het Dagelijks Bestuur”.
200%” van uitging dat [naam 2] bevoegd was, omdat hij duidelijk de zeggenschap had en de man was die dat soort dingen regelde. Uit de schriftelijke verklaring van [naam 2] blijkt dat hij leiding gaf aan het projectteam en dat zijn opdracht vanuit het bestuur zag op de ontwikkeling van een hoogwaardig bedrijvenpark. Gezien de functie van de projectdirecteur, het feit dat [eiseres] steeds vooral met hem heeft gesproken in het bijzijn van anderen (waaronder de toenmalig voorzitter [naam 3] en de coördinator uitgifte [naam 7] ) en het onderwerp van die gesprekken mocht [eiseres] ervan uitgaan dat de projectdirecteur door het bestuur naar voren was geschoven om afspraken te maken met bedrijven die zich op Medel wilden vestigen. Dat [eiseres] werd bijgestaan door [naam 5] maakt dat niet anders. Het was aan de projectdirecteur om intern maatregelen te nemen om te zorgen voor gebondenheid aan die afspraken en [eiseres] mocht daarop vertrouwen. [2]
in verband met de uitoefening van de aan dat bestuur overgedragen bevoegdheden.” Welke bevoegdheden dit zijn, blijkt uit de gemeenschappelijke regeling (art. 10 lid 2 Wgr). In art. 10a Wgr is de zelfbinding van gemeenten aan afspraken die zij in een gemeenschappelijke regeling maken, neergelegd. [8] Het artikel strekt aldus ter beperking van de vrijheid van gemeenten om af te wijken van of terug te komen op die afspraken. [9]