8.1Vennootschappelijke winst
De belastbare winsten van de heer en mevrouw [naam] worden voor de jaren 2012-2015 vastgesteld op:
2012
2013
2014
2015
[echtgenoot]
€
1.126.376
€
965.125
€
453.057
€
457.11
Mevrouw [naam]
€
1.126.376
€
965.125
€
453.057
€
457.109
(…)
Bijlage 17: Winstbelasting door kapitaalvergelijking mevrouw [naam]
Mevrouw [naam eiseres]
2015
2014
2013
2012
Eindvermogen vlgs aangifte
€
-54.547
€
-55.899
€
-43.647
€
-32.55
Correctie voorraad
Hst 5.1
€
143.549
€
-10.592
€
97.032
€
225.638
Correctie verkopen Dubai
Hst 6.1.1
€
37.8
€
14.96
€
20
€
5.31
Correctie verkopen sieraden
Hst 6.1.2
€
-60.736
€
-81.826
€
-183.667
€
-
Eindvermogen vastgesteld
€
66.067
€
-133.356
€
-110.282
€
198.398
Onttrekkingen vlgs aangifte
€
35.536
€
42.769
€
42.318
€
44.228
Correctie verkopen [firma]
Hst 6.1.1
€
20.2
€
98.616
€
82.246
€
310.603
Correctie verkopen sieraden
Hst 6.1.2
€
349.951
€
471.472
€
1.058.269
€
705.46
Onttrekkingen vastgesteld
€
405.687
€
612.857
€
1.182.833
€
1.060.291
Beginvermogen vlgs aangifte
€
-55.899
€
-43.647
€
-32.55
€
-29.296
Stortingen
€
930
€
1.03
€
1.088
€
-
Beginvermogen vastgesteld
€
-54.969
€
-42.617
€
-31.462
€
-29.296
Vermogensverschil
€
526.723
€
522.118
€
1.104.013
€
1.287.985
Investeringsaftrek
€
-
€
-
€
-
€
732
WuO
€
526.723
€
522.118
€
1.104.013
€
1.287.253
Zelfstandigenaftrek
€
7.28
€
7.28
€
7.28
€
7.28
MKB winstvrijstelling
€
62.333
€
61.781
€
131.608
€
153.597
Belastbare winst
€
457.109
€
453.057
€
965.125
€
1.126.376
“
10. Met dagtekening 28 november 2018 heeft verweerder de diverse navorderingsaanslagen opgelegd. Hiertegen heeft eiseres op 6 december 2018 bezwaar gemaakt.
11. Eiseres heeft op 14 mei 2019 een ingebrekestelling aan verweerder verzonden. Tevens heeft zij aangegeven af te zien van een hoorgesprek.
12. In geschil is of verweerder terecht en tot de juiste hoogte de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2012 tot en met 2015 heeft opgelegd.
13. Eiseres stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 vernietigd moet worden, omdat deze buiten de wettelijke termijn is opgelegd. Volgens haar heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat uitstel is verleend. Volgens eiseres zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2015 ten onrechte opgelegd. Eiseres betwist met name de bevindingen die in het controlerapport van 28 november 2018 vermeld staan en de omkering van de bewijslast. Daarnaast doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ook verzoekt zij om een vergoeding van immateriële schade en om een integrale vergoeding van de proceskosten.
14. Verweerder stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tijdig is opgelegd, omdat voor eiseres becon-uitstel is aangevraagd door [VOF 3] . Verweerder heeft gesteld dat de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 en 2015 terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd. In zijn nadere stuk van 6 april 2021 heeft verweerder gesteld dat de navorderingsaanslagen 2013 en 2014 te hoog zijn vastgesteld en verminderd moeten worden tot bedragen berekend naar een inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 762.544 en € 366.912. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres niet de vereiste aangiften heeft gedaan, waardoor sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Volgens verweerder zijn de bevindingen in het controlerapport juist en biedt de administratie van eiseres geen aanknopingspunten voor de door eiseres aangevoerde alternatieve theorie dat nieuwe 21 karaats sieraden zijn omgesmolten en verzonden naar Dubai. Verder heeft verweerder aangevoerd dat eiseres geen beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, omdat uit het controlerapport uit 2007 ook al bleek dat de administratie niet op orde was.
Beoordeling van het geschil
Navorderingsaanslag IB/PVV 2012
15. Op grond van artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Als voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd.
16. De bewijslast dat uitstel is verleend rust op verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder geslaagd in zijn bewijslast. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat uitstel is verleend tot 1 mei 2014.Verweerder heeft onweersproken verklaard dat het becon-nummer waarop het uitstel is aangevraagd toebehoort aan [VOF 3] . Niet in geschil is dat [VOF 3] de adviseur was van eiseres. Eiseres heeft ook niet betwist dat becon-uitstel is aangevraagd. Aangezien uitstel is verleend met twaalf maanden, eindigde de navorderingstermijn op 31 december 2018. De navorderingsaanslag IB/PVV 2012, met dagtekening 28 november 2018, is dan ook tijdig opgelegd.
Stukken met betrekking tot artikel 8:42 van de Awb en artikel 55 van de AWR
17. Eiseres heeft gesteld dat verweerder ten onrechte het FIOD-dossier, onderzoek [naam] , als processtuk heeft ingebracht. Volgens haar heeft de boete-fraudecoördinator op 26 mei 2019 aan de Officier van Justitie om dit dossier verzocht om dit dossier om te kunnen beoordelen wat de eventuele implicaties zijn voor de belastingheffing en het opleggen van belastingaanslagen. Eiseres is van mening dat het FIOD-dossier geen op de zaak betrekking hebbend stuk is en ook niet in de beoordeling meegenomen moet worden.
18. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dit FIOD-dossier te hebben ingebracht, omdat eiseres er in haar pleitnota voor de eerste zitting van 4 december 2020 naar heeft verwezen. Ter volledigheid heeft verweerder daarom besloten het dossier ook in te brengen in deze zaak.
19. De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke basis is voor de stelling van eiseres dat het FIOD-dossier in deze zaak buiten beschouwing moet worden gelaten, slechts omdat het is opgevraagd voor een beoordeling in de aanslagfase. Bovendien heeft eiseres in haar pleitnota van 4 december 2020 zelf verwezen naar dit onderzoek. De rechtbank zal het FIOD-dossier om die reden niet buiten beschouwing laten.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
20. De rechtbank moet eerst beoordelen of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Eiseres heeft in de periode 2012 tot en met 2015 jaarlijks tijdig zijn aangiften ingediend. Ook als de aangiften tijdig zijn ingediend, kan het nog zo zijn dat niet de vereiste aangiften zijn gedaan. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan echter slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres voor alle aan de orde zijnde jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
22. In paragraaf 6.1.1. van het rapport boekenonderzoek staat dat eiseres in de jaren 2012 tot en met 2015 voor ruim een miljoen euro aan zuiver goud teruggeleverd heeft gekregen van de firma [firma] uit [plaatsnaam] . Het betrof sloopgoud afkomstig van de VOF dat naar de firma [firma] werd gebracht om daar geraffineerd te worden tot baren zuiver goud. Deze baren zuiver goud zijn niet verwerkt op de balans van de VOF en de facturen van de firma [firma] zijn evenmin opgenomen in de administratie. De baren zuiver goud zijn op deze manier onttrokken uit de VOF. Dit wordt ook ondersteund door de bevindingen uit het FIOD-rapport,waaruit volgt dat bij een huiszoeking van de FIOD in de woning van eiseres baren zuiver goud zijn aangetroffen. Eiseres heeft hierover verklaard dat deze baren goud in de administratie van de VOF verwerkt hadden moeten worden. Eiseres is zich er dan ook van bewust geweest dat zij de teruglevering van de baren goud ten onrechte niet heeft opgenomen in de administratie.
23. Uit het rapport boekenonderzoek blijkt dat het gaat om onttrekkingen van respectievelijk € 310.603 (2012), € 82.246 (2013), € 98.616 (2014) en € 20.200 (2015) die eiseres niet als resultaat in haar aangiften IB/PVV heeft verantwoord. De verschuldigde belasting op basis van de ingediende aangiften is dan ook zowel absoluut als relatief aanzienlijk lager dan de belasting die verschuldigd is als gevolg van deze onttrekking. Omdat, zoals hiervoor al opgemerkt, eiseres zich ervan bewust is geweest dat deze baren goud tot het ondernemingsvermogen behoorden en in de administratie hadden moeten worden verantwoord, is aannemelijk dat eiseres zich ook ervan bewust is geweest dat het niet-verantwoorden ervan tot gevolg zou hebben dat de aangiften onjuist waren en tot te lage belastingaanslagen zouden leiden. Voor zover eiseres een beroep op een pleitbaar standpunt heeft gedaan door erop te wijzen dat zij mocht vertrouwen op haar belastingadviseur, kan dat niet slagen. Immers, eiseres heeft bewust ondernemingsvermogen buiten de administratie gehouden, en dan kan eiseres er niet op hebben vertrouwd dat de belastingadviseur met dat verborgen ondernemingsvermogen toch rekening heeft gehouden bij het indienen van de aangiften die op de onvolledige administratie zijn gebaseerd.
24. De beroepen moeten dan ook met toepassing van de omkering van de bewijslast, zoals geregeld in artikel 27e, eerste lid, van de AWR, ongegrond worden verklaard, tenzij eiseres heeft doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
25. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat verweerder gehouden is bij het vaststellen van de belastingaanslagen uit te gaan van redelijke schattingen. Dit vereiste strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld.
26. Verweerder heeft de schatting waarop de navorderingsaanslagen berusten, gebaseerd op verschillende correcties die volgen uit het boekenonderzoek, te weten de voorraadcorrectie, de onttrekking van baren goud afkomstig van firma [firma] en de verkoop van de sieraden. Daarbij heeft verweerder in zijn stuk van 6 april 2021 erkend dat hij geen rekening heeft gehouden met een cumulatie in de berekening, waarna hij een nieuwe berekening heeft gemaakt.Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de cumulatie met deze nieuwe berekening is geneutraliseerd.
27. Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van verweerder voor de correctie op de voorraad, nadat de cumulatie voor de jaren 2013 tot en met 2015 eruit gehaald is, redelijk. Verweerder is in paragraaf 5.2 van het rapport, bij gebrek aan een volledige en controleerbare administratie over de inkopen, alleen uitgegaan van de goudinkopen uit Dubai. Verweerder heeft daarbij ter zitting onweersproken gesteld dat inkoopprijs voor goud afkomstig uit Dubai goedkoper is dan elders ingekocht goud terwijl uit het FIOD-onderzoek volgt dat de VOF ook elders goud heeft ingekocht. Gelet hierop is aannemelijk dat de voorraadcorrectie een minimumpositie is.
28. De schatting van verweerder in verband met de onttrekking van het goud dat geraffineerd is door de firma [firma] acht de rechtbank redelijk. De onttrekking is, zo volgt uit paragraaf 6.1.1, derde kopje, van het rapport, gebaseerd op facturen van de firma [firma] , waarop vermeld staat hoeveel gram goud is teruggeleverd. Deze facturen zijn in de fysieke administratie aangetroffen, maar niet in de financiële administratie van de VOF verwerkt. Ook is het goud niet verwerkt op de balans van de VOF. Deze correctie wordt bovendien ondersteund door de gevonden baren zuiver goud in de woning van eiseres.
29. De rechtbank acht de schatting van de verkoop van elf baren zuiver goud aan de heer [naam handelaar] in Dubai redelijk. Volgens paragraaf 6.1.1, vierde kopje, van het rapport zijn deze baren goud verkocht tegen betaling van contant geld. In de administratie van de VOF is deze verkoop niet als omzet verantwoord, maar als “te betalen inkopen Dubai”. Eiseres heeft ook niet betwist dat deze verkopen hebben plaatsgevonden. Verweerder is er bij zijn schatting dan ook terecht van uitgegaan dat sprake is van behaalde omzet.
30. De rechtbank acht de schatting echter niet in haar geheel redelijk wat betreft de omzetcorrecties voor de verkoop van de sieraden. In paragraaf 6.1.2. van het rapport van het boekenonderzoek staat beschreven hoe verweerder op basis van de eigen administratie van de VOF de goederenbeweging in kaart heeft gebracht. Daaruit heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van door de VOF niet verantwoorde goudvoorraad. Die heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in beginsel in redelijkheid als verzwegen omzet kunnen aanmerken. Het is echter onredelijk om de gehele niet-verantwoorde goudvoorraad als omzetcorrectie aan de navorderingsaanslagen ten grondslag te leggen. Met betrekking tot de verkoop van de sieraden acht de rechtbank het namelijk aannemelijk dat een deel van de sieradencollectie is omgesmolten. De rechtbank verwijst hiervoor naar het FIOD-dossier. In het proces-verbaal van bevindingen staat op pagina 24 vermeld dat maximaal 17,5 kilo goud aan nieuwe 21 karaat sieraden terug naar Dubai is gezonden. Niet gebleken is dat verweerder hier op enige manier rekening mee heeft gehouden. Om deze reden vermindert de rechtbank de schatting van de omzetcorrectie die betrekking heeft op de verkoop sieraden in alle jaren met 20%.
31. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de schatting van verweerder te hoog. Dit resulteert ten opzichte van het onder punt 9 opgenomen overzicht in de volgende cijfermatige uitwerking.
Mevrouw [naam eiseres]
2015
2014
2013
2012
Eindvermogen vlgs aangifte
€
-54.547
€
-55.899
€
-43.647
€
-32.55
Correctie voorraad
Hst 5.1
€
154.141
€
-107.623
€
-128.607
€
225.638
Correctie verkopen Dubai
Hst 6.1.1
€
37.8
€
14.96
€
20
€
5.31
Correctie verkopen sieraden
Hst 6.1.2
€
-60.736
€
-81.826
€
-183.667
€
-
Eindvermogen vastgesteld
€
76.658
€
-230.388
€
-335.921
€
198.398
Onttrekkingen vlgs aangifte
€
35.536
€
42.769
€
42.318
€
44.228
Correctie verkopen [firma]
Hst 6.1.1
€
20.2
€
98.616
€
82.246
€
310.603
Correctie verkopen sieraden
Hst 6.1.2
€
279.96
€
377.177
€
846.615
€
564.368
Onttrekkingen vastgesteld
€
335.696
€
518.562
€
971.179
€
919.199
Beginvermogen vlgs aangifte
€
-55.899
€
-43.647
€
-32.55
€
-29.296
Stortingen
€
930
€
1.03
€
1.088
€
-
Beginvermogen vastgesteld
€
-54.969
€
-42.617
€
-31.462
€
-29.296
Vermogensverschil
€
467.323
€
330.791
€
666.72
€
1.146.893
Investeringsaftrek
€
-
€
-
€
-
€
732
WuO
€
467.323
€
330.791
€
666.72
€
1.146.161
32. Het overzicht opgenomen in punt 31 verschilt van het overzicht opgenomen in punt 9 op de posten ‘Correctie voorraad’, ‘Correctie verkopen sieraden’en ‘WuO’. Gelet op bovenstaande berekening acht de rechtbank een schatting van de winst uit onderneming van € 1.146.161 (2012), € 666.720 (2013), € 330.791 (2014) en € 467.323 (2015) redelijk.
33. Eiseres heeft met haar stellingen een verdere verlaging van de navorderingsaanslagen niet doen blijken en voldoet dus niet aan de verzwaarde bewijslast voor het (tegen)bewijs. De beroepen van eiseres zijn wel gegrond vanwege de verlaging door de rechtbank van de redelijke schatting.
34. Eiseres heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij heeft gesteld dat zij altijd heeft gewerkt met een rekening-courantverhouding met haar leverancier, waarbij de rekening-courantverhouding in grammen goud werd uitgedrukt in plaats van in valuta. Het voordeel hiervan is volgens haar dat de handel minder gevoelig is voor koerswijzigingen. Volgens eiseres was verweerder al tijdens het boekenonderzoek uit 2007 op de hoogte van deze manier van werken, en heeft hij destijds geen opmerking gemaakt over de retourfacturen, ondanks het feit dat ook toen de aanvaardbaarheid van de aangiften onderwerp was van het onderzoek. Tijdens het onderzoek uit 2007 is volgens eiseres ook gekeken naar de goederenbeweging en volgens haar is het dan ook onbestaanbaar dat haar nu verweten wordt dat geen volledige goederenbeweging kan worden gemaakt.
35. Volgens verweerder kan geen sprake zijn van opgewekt vertrouwen, omdat ook tijdens het onderzoek uit 2007 is aangegeven dat de administratie niet op orde was en er correcties zijn gevolgd. Bovendien zegt een onderzoek uit 2007 niets over de administratie die is aangetroffen tijdens het onderzoek in 2018, aldus verweerder.
36. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.
37. Naar het oordeel van de rechtbank is het vertrouwensbeginsel niet geschonden. Verweerder heeft in het rapport boekenonderzoek dat ziet op het jaar 2007 geen expliciet standpunt ingenomen waaraan eiseres voor latere jaren een gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat haar manier van administreren, ook voor latere jaren, niet zou leiden tot correcties. Sterker nog, verweerder heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek uit 2007 al een opmerking gemaakt over de gebreken in de administratie van eiseres (zie punt 4). Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt.
38. Omdat de navorderingsaanslagen worden verminderd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente gegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
39. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.
40. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheidis het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.
41. In dit geval is sprake van meerdere zaken van eiseres die tegelijk zijn behandeld. Omdat de zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, kent de rechtbank voor alle zaken gezamenlijk maar één keer het tarief van € 500 per half jaar toe. Daarbij is de overschrijding van de redelijke termijn berekend vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift dat het eerste is ingediend.
42. Ook voeren meerdere belanghebbenden, te weten eiseres, haar echtgenoot en de VOF samen een procedure Dat kan reden zijn om de schadevergoeding te matigen, omdat hierdoor minder spanning en frustratie kan zijn ontstaan. Toch blijft het uitgangspunt dat iedere belanghebbende zelf een recht op schadevergoeding heeft.De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de schadevergoeding op deze grond te matigen. Omdat eiseres en haar echtgenoot de enige vennoten zijn van de VOF en de beroepen inhoudelijk over hetzelfde geschil gaan, kent de rechtbank alleen aan eiseres en haar echtgenoot een vergoeding van immateriële schade toe. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de VOF in dit geval zelfstandig spanning en frustratie heeft ervaren.
43. Verweerder heeft het eerste bezwaarschrift van de VOF ontvangen op 30 november 2017. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 20 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 20 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat vier keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 2.000 (vier keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 23 mei 2019. Dit is 12 maanden langer dan zes maanden. Verweerder moet daarom van de totale schadevergoeding een bedrag betalen van 12 maanden gedeeld door 20 maanden keer € 2.000 is (afgerond) € 1.200. De Staat moet de rest betalen, dus € 800. De rechtbank zal verweerder en de Staat veroordelen om deze bedragen aan eiseres te betalen.
Conclusie en proceskostenveroordeling
44. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eiseres gegrond. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar vernietigen en de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente verminderen. De beroepen tegen de navorderingsaanslagen ZVW en de daarop betrekking hebbende beschikkingen belastingrente zijn ongegrond, omdat de verminderingen van het belastbaar inkomen er niet toe leiden dat het bijdrage-inkomen onder het wettelijke maximum komt en geen zelfstandige beroepsgronden tegen de belastingrente zijn aangevoerd. Daarnaast zal de rechtbank verweerder en de Staat veroordelen tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres.
45. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht die tot vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar moeten leiden. De rechtbank acht dergelijke omstandigheden echter niet aanwezig. Dit behoeft gelet op de arresten van de Hoge Raad van 4 februari 2011 en van 30 augustus 1996 geen nadere motivering.
46. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De zaken van eiseres en die van haar echtgenoot worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.641,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1,5 voor vier of meer samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Aan eiseres zal de helft van deze kosten worden toegekend, te weten € 1.320,75.