7.4.Uit vorenstaande onder 7.3 volgt dat eisers over de gehele periode van 7 december 1998 tot 23 november 2017, de datum van de in 1.5 genoemde uitspraken van de rechtbank, voor de toepassing van de Pw aan een Nederlander gelijk moeten worden gesteld. Voor het door verweerder gemaakte onderscheid tussen de periode voor en na 11 augustus 2016 bestaat geen grond. Verweerder heeft de over de van 7 december 1998 tot en met 10 augustus 2016 verstrekte bijstand ten onrechte ingetrokken.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Nu een door verweerder nieuw te nemen besluit niet tot een andere uitkomst kan leiden ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat eisers recht hebben op bijstand over de periode van 7 december 1998 tot en met 10 augustus 2016 en haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Verweerder dient tevens aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.
10. Aangezien het bestreden besluit, voor zover deze ziet op de periode na 23 november 2017, de rechtmatigheidstoets doorstaat, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit besluit ziet op de periode van 7 december 1998 tot en met 10 augustus 2016;
- bepaalt dat eisers recht hebben op bijstand over de periode van 7 december 1998 tot en met 10 augustus 2016;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 46,- aan hen dient te vergoeden.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.E. Marechal, voorzitter, mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas en mr. E.L. de Jongh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 juli 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.