In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten, die Afghaanse nationaliteit hebben en tot 28 augustus 2014 beschikten over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hen op 4 september 2014 verzocht om contact op te nemen, omdat zij geen geldig verblijfsrecht meer hadden. Appellanten hebben op 8 september 2014 aangegeven dat zij een aanvraag voor verlenging van hun verblijfsvergunning hadden ingediend. De Svb heeft echter op 23 september 2014 de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 1.469,14 teruggevorderd.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, en de Svb heeft op 13 januari 2015 het bezwaar gegrond verklaard voor de periode na 9 september 2014, maar niet voor de periode van 28 augustus tot 9 september 2014. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat zij rechtmatig verblijf hadden op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellanten niet tijdig een aanvraag om voortgezet verblijf hebben ingediend en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hierdoor konden appellanten niet worden gelijkgesteld met een Nederlander en hadden zij geen recht op de AIO-aanvulling in de betreffende periode. Het hoger beroep is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.