4.3.Op grond van artikel 8 van de Vw 2000 - voor zover thans van belang - heeft de vreemdeling uitsluitend rechtmatig verblijf:
(…) c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28; (…)
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist (f-rechtmatig verblijf);
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist (g-rechtmatig verblijf);
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist; (…)
(h-rechtmatig verblijf).
4.4.1.Betrokkene heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000 gehad (was toegelaten) en heeft vóór de beëindiging van die toelating een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier met als doel “voortgezet verblijf” ingediend. Op de beëindigingsdatum was betrokkene in afwachting van een beslissing op bezwaar tegen de afwijzing van deze aanvraag. Zij mocht die beslissing op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 in Nederland afwachten, zodat zij h-rechtmatig verblijf had.
4.4.2.Appellant betoogt dat, omdat betrokkene tijdens haar aanvraag om een reguliere vergunning met als doel “voortgezet verblijf” geen g- of h-rechtmatig verblijf had, en dus niet gelijkgesteld was met een Nederlander en geen recht op bijstand had, zij tijdens bezwaar tegen de afwijzing van die aanvraag door het dan wel verkregen h-rechtmatig verblijf niet alsnog recht op bijstand zou behoren te verkrijgen. Het verblijfsrecht van betrokkene op de beëindigingsdatum is dus geen rechtmatig verblijf als bedoeld in het Besluit gelijkstelling. Als dit anders was, leidt dat tot ongewenst shopgedrag van de ene naar de andere verblijfsvergunning. Dat is in strijd met het beginsel van de Wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland (Koppelingswet). Appellant heeft verwezen naar de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1994/1995, 24 233, nr. 3, p. 1-2). Volgens appellant bestaat dus alleen recht op bijstand tijdens bezwaar tegen afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning na eerdere toelating, als in de aanvraagfase ook recht op bijstand bestond.
4.4.3.Zoals de rechtbank echter terecht heeft overwogen, bestaat voor de door appellant voorgestane interpretatie van het Besluit gelijkstelling geen steun in het recht. Uit de tekst van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 volgt dat iedere vreemdeling die in afwachting van een beslissing op zijn bezwaarschrift of beroepschrift is en deze beslissing in Nederland mag afwachten, rechtmatig verblijf heeft. In artikel 11, derde lid, van de WWB noch in
artikel 1 van het Besluit gelijkstelling wordt deze groep vreemdelingen voor de beoordeling van het recht op bijstand beperkt door de aard van het besluit waartegen het bezwaarschrift of het beroepschrift is gericht of de omstandigheid dat de vreemdeling tijdens de daaraan voorafgaande aanvraagfase al dan niet rechtmatig verblijf had.