Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
1.VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA, te Washington, Verenigde Staten,
advocaat: mr. L.J. Böhmer,
VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD IERLAND,
MINISTRY OF DEFENCE, te Londen, Verenigd Koninkrijk,
3.
STAAT CANADA, te Ottawa, Canada,
4.
REPUBLIEK ITALIË, te Rome, Italië,
5.
KONINKRIJK SPANJE (MINISTERIO DE DEFENSA), te Madrid, Spanje,
6.
REPUBLIEK FRANKRIJK, te Parijs, Frankrijk,
7.
KONINKRIJK BELGIË, te Brussel, België,
8.KONINKRIJK DENEMARKEN, te Kopenhagen, Denemarken,
9.
FEDERALE REPUBIEK DUITSLAND, te Berlijn, Duitsland,
10.
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE), te Den Haag,
1.De procedure
3.Het geschil in de hoofdzaak
4.Het geschil in het incident
5.De beoordeling in het incident
materiëletoepassingsbereik (zoals afgebakend in artikel 1) van Brussel I bis vallen, moet de rechtbank beoordelen of de vorderingen zien op de aansprakelijkheid van een staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag (
acta iure imperii) als bedoeld in artikel 1 Brussel I bis. Vorderingen die hierop zien, vallen buiten het toepassingsbereik van Brussel I bis. De rechtbank zal de vraag of sprake is van immuniteit als bedoel in artikel 1 Brussel I bis echter niet beantwoorden omdat zij van oordeel is dat zij, indien Brussel I bis niet van toepassing is, bevoegd is op grond van artikel 7 Rv.
“door de uitzonderingen in het volkenregt erkend”. Voor het antwoord op de vraag of aan een staat immuniteit van jurisdictie toekomt, wordt in de juridische literatuur onderscheid gemaakt tussen handelingen van de vreemde staat die het karakter hebben van een overheidshandeling (
acta iure imperii), waarvoor immuniteit wordt toegekend, en rechtshandelingen die de vreemde staat op voet van gelijkheid met particulieren is aangegaan (
acta iure gestionis), waarvoor geen immuniteit wordt verleend.
Mammoet-arrest) voor wat betreft het UNCSI overwogen dat de artikelen 2, 5 en 10 het internationaal gewoonterecht zoals dat in Nederland geldt, reflecteren. Daarbij heeft het Hof Den Haag het toen nog aanhangige wetsvoorstel ter ratificatie van het UNCSI betrokken. [19]
Mammoet-arrest heeft het Hof overwogen dat voor toepassing van de uitzondering van artikel 10 UNCSI het voorgelegde geschil gebaseerd zal moeten zijn op enige vorm van overeenstemming, al dan niet stilzwijgend.
In order to implement the UN mandate for the maintenance of international peace and security in Afghanistan under the NATO ISAF pursuant to one or both of these agreements you[Supreme; toevoeging rechtbank]
sold and supplied fuels and associated products to us in Afghanistan in the period up to the end of 2014.”;
de BOA’s verleenden de Supreme-vennootschappen het exclusieve recht om die soorten brandstof (…) aan de ISAF-troepen te leveren.”
Other requirements
differences relating to the commercial transaction”. Supreme vordert van de landen de door haar onder de BOA’s gemaakte kosten en de door haar gemaakte en te maken juridische kosten. Zij heeft deze kosten gemaakt in verband met de levering van brandstof aan de landen. De kosten werden eerder omgeslagen over de landen, door middel van verwerking in de prijs per liter. De rechtbank is van oordeel dat deze vorderingen daarmee een geschil betreffen ter zake de door de landen aangegane transacties. Hetzelfde geldt voor de vorderingen van Supreme tot het overleggen van bestellingen en facturen. Ook deze hangen samen met de uitvoering van de BOA’s.
acta iure gestionis). Artikel 2 lid 2 UNCSI bepaalt over het begrip ‘commercieel’ primair dat de aard van de transactie in aanmerking moet worden genomen bij het antwoord op de vraag of sprake is van een commerciële transactie. Artikel 2 lid 2 vervolgt:
acta iure imperiizijn:
(acta iure imperii).De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de transacties commerciële transacties zijn en dus geen
acta iure imperiien dat zij kennis kan nemen van de vorderingen van Supreme. Dit betekent dat de rechtbank in ieder geval op basis van de uitzondering van artikel 24 ECSI kennis kan nemen van de vorderingen tegen het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland. Derhalve behoeft de rechtbank niet te beoordelen of mogelijk één van de in de ECSI opgenomen uitzonderingen van toepassing is.