Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
SUPREME SITE SERVICES GMBH (voorheen Supreme Site Services AG),
SUPREME FUELS GMBH & CO KG,
SUPREME FUELS TRADING FZE,
ALLIED JOINT FORCE COMMAND HEADQUARTERS BRUNSSUM,
SUPREME HEADQUARTERS ALLIED POWERS EUROPE,
1.De procedure
2.De feiten
1 februari 2006 (hierna: de Herat BOA) en de “Agreement for the provision of aviation and ground fuels and associated products to NATO ISAF in the Kandahar area of operation” van 15 maart 2007 (hierna: de Kandahar BOA). Beide BOA’s zijn verschillende keren verlengd en gewijzigd. Deze BOA’s hielden – onder meer – in dat Supreme brandstof voor het militaire materieel leverde. De BOA’s eindigden op 30 november 2014.
3.Het geschil
- verklaringen voor recht dat Supreme op grond van de BOA’s aanspraak kan maken op
- een verklaring voor recht dat AJFCH en/of SHAPE wegens schending van de exclusiviteitsbepaling van de BOA’s aansprakelijk zijn voor de door Supreme geleden schade, vooralsnog begroot op $ 677.237,00 (vordering 4),
- (vordering 5) AJFCH en SHAPE te gebieden om, al dan niet met tussenkomst van de RFWG, goed te keuren dat bovenbedoelde bedragen vanuit de Escrow-rekening aan Supreme wordt uitgekeerd en de Escrow-agent te gelasten over te gaan tot uitbetaling van deze bedragen aan Supreme Site Services GmbH (eiseres sub 1), een en ander op straffe van een dwangsom,
- (vordering 6) AJFCH en SHAPE te gebieden, indien bovenbedoelde bedragen de bedragen op de Escrow-rekening overstijgen, om ervoor zorg te dragen dat het verschil op de Escrow-rekening wordt bijgestort en na bijstorting goed te keuren dat het verschil vanuit de Escrow-rekening wordt uitgekeerd en de Escrow-agent te gelasten tot uitbetaling over te gaan aan eiseres sub 1, een en ander op straffe van een dwangsom,
- (vordering 7) SHAPE en AFJCH te veroordelen tot betaling van bovenbedoelde bedragen aan eiseres sub 1,
- een verklaring voor recht dat AJFCH en/of SHAPE op grond van de BOA’s aansprakelijk zijn voor betaling van € 11.445.139,00 (vordering 8) en een veroordeling tot betaling hiervan (vordering 9),
- (vordering 10) AJFCH en SHAPE te gebieden om, al dan niet met tussenkomst van de RFWG, de Escrow-agent te gelasten de Escrow-rekening in stand te houden en te zorgen voor voldoende saldo hierop, totdat alle huidige en toekomstige vorderingen van Supreme onder de BOA’s, met uitzondering van de vorderingen 8 en 9, zijn afgewikkeld.
- dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen,
- dat de rechtbank, voor zover de rechtbank de incidentele vordering afwijst, bepaalt dat tussentijds hoger beroep van het incidentele vonnis open staat ingevolge artikel 377 lid 2 Rv,
- veroordeling van Supreme in de kosten van het geding.
4.De beoordeling
In het incident
bedoeld is: het Londen-verdrag], a Supreme Headquarters may engage in legal proceedings as claimant or defendant. However, the receiving State and the Supreme Headquarters or any subordinate Allied Headquarters authorized by it may agree that the receiving State shall act on behalf of the Supreme Headquarters in any legal proceedings to which that Headquarters is a party before the courts of the receiving State.
idem].
2) zij zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun taken en onpartijdig, 3) de procedure wordt op tegenspraak gevoerd, hoor en wederhoor wordt toegepast en de partijen worden processueel gelijkwaardig behandeld, en 4) de beslissing wordt gemotiveerd.
lees: AFJCH]J8, SHAPE J8 and JFCBS LEGAD”), zodat gerede twijfel bestaat of zij voldoet aan het tweede criterium van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Voor vergoeding van de Escrow-rekening is ingevolge artikel 6.2 toestemming van de RFWG vereist, die twee keer per maand bij elkaar zal komen om vorderingen te beoordelen. Dit is niet aan te merken als een procedure op tegenspraak (criterium 3). De Escrow-overeenkomst is blijkens het voorgaande ingericht als een “vergoedingskanaal” voor vorderingen die na afloop van de beide BOA’s nog op zouden komen, niet als een dispute settlement instrument. Kortom, op basis van hetgeen daaromtrent door partijen naar voren is gebracht en op basis van de overgelegde stukken kan niet worden geoordeeld dat RFWG voldoet aan de eis van redelijke alternatieve rechtsgang.
5.De beslissing
4 oktober 2017in afwachting van de uitkomst in hoger beroep in het incident.