In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 3 januari 2024. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft op 20 september 2024 een verweerschrift ingediend, waarop eiser dezelfde dag heeft gereageerd. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting noodzakelijk is, maar verweerder heeft aangegeven dat hij toestemming geeft voor een uitspraak zonder zitting. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn met WBV 2023/26 niet rechtsgeldig is. Eiser had recht op een beslissing op zijn asielaanvraag uiterlijk op 3 juli 2024, maar verweerder heeft dit nagelaten. De ingebrekestelling van eiser op 9 augustus 2024 was geldig, en het beroep is ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van maximaal zestien weken op om alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 680,25. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 mei 2025.