ECLI:NL:RBDHA:2024:20290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen door WBV 2023/26
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen door middel van WBV 2023/26. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Spapens, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 28 januari 2024. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door drs. J.D. Albarda, had de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/26, die van toepassing is op asielaanvragen ingediend tussen 1 januari 2024 en 1 januari 2025. Eiser stelde echter dat deze verlenging niet rechtsgeldig was, omdat de beslistermijn volgens de Vreemdelingenwet na zes maanden was verstreken.
De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de beslistermijn onrechtmatig was, omdat deze in strijd was met het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat de redenen voor de verlenging van de beslistermijn niet voldeden aan de voorwaarden die in de Procedurerichtlijn zijn gesteld. De rechtbank stelde vast dat er geen goed functionerend asielsysteem was en dat de verlenging van de beslistermijn niet gerechtvaardigd was door de hoge instroom van asielaanvragen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
De rechtbank droeg verweerder op om binnen zestien weken, of binnen acht weken indien eiser inmiddels was gehoord over zijn asielmotieven, alsnog een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg ook een proceskostenvergoeding van € 875,- toegewezen.