ECLI:NL:RBDHA:2024:19323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL 24 31034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van het WBV 2023/26 en niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft en op 16 januari 2024 asiel heeft aangevraagd, stelde dat de minister van Asiel en Migratie niet rechtsgeldig de beslistermijn had verlengd met het WBV 2023/26. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar.

De rechtbank oordeelde dat de toepassing van het WBV 2023/26, dat de wettelijke beslistermijn voor asielaanvragen met negen maanden verlengt, rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de verlenging niet gerechtvaardigd was, omdat het aantal asielaanvragen lager was dan de prognose waarop het WBV was gebaseerd. De rechtbank oordeelde echter dat de situatie bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zodanig was dat de verlenging van de beslistermijn gerechtvaardigd was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van asielaanvragen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling prematuur was. De rechtbank kon daarom niet ingaan op het verzoek van eiser om een nadere beslistermijn op te leggen en wees ook de vergoeding van proceskosten af. Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van asielprocedures en de uitdagingen waarmee de IND wordt geconfronteerd in het licht van de hoge instroom van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31034

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Zeven),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: [naam 1] en mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met nummer NL24.35971, op 23 oktober 2024 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Metselaar.

Beoordeling door de rechtbank

Onderwerp
1. In deze uitspraak geeft de rechtbank een oordeel over de rechtmatigheid van de toepassing van WBV 2023/26. WBV staat voor: Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire. Met dit besluit, gepubliceerd op 2 januari 2024 in Staatscourant 2024, 473, heeft verweerder de wettelijke beslistermijn voor alle asielaanvragen die worden ingediend vanaf 1 januari 2024 tot 1 januari 2025 met negen maanden verlengd.
Feiten
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 16 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Op 17 april 2024 heeft eiser bij verweerder een aanmeldgehoor gehad. In dit gehoor is eiser nog niet in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn asielmotieven. Op 22 juli 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het overschrijden van de beslistermijn van zes maanden. Op 7 augustus 2024 was er nog steeds geen besluit genomen op eisers asielaanvraag en heeft eiser het onderhavige beroep ingesteld.
Het standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat het WBV 2023/26 niet rechtsgeldig is, zodat verweerder uiterlijk op 16 juli 2024 een besluit had moeten nemen op zijn asielaanvraag. Volgens hem is namelijk geen sprake van de situatie zoals benoemd in artikel 31, derde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2013/32/EU (herziene asielprocedurerichtlijn) dat een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Het daadwerkelijke aantal eerste asielaanvragen is namelijk lager dan de prognose waarop verweerder het WBV 2023/26 heeft gebaseerd. Bovendien is er volgens eiser al sinds 2018 sprake van capaciteitsgebrek bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en is er sinds 2022 sprake van een graduele toename in asielaanvragen. De bepaling in de richtlijn is volgens eiser niet bedoeld voor structurele capaciteitsproblemen en ook stelt de richtlijn spoedig beslissen centraal.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een groot aantal vreemdelingen dat eenn aanvraag indient waardoor het in de praktijk niet mogelijk is om binnen zes maanden een besluit te nemen. Verweerder stelt hierbij voorop dat er zorgvuldig op asielaanvragen moet worden beslist. Verweerder heeft toegelicht dat er diverse maatregelen worden genomen om de productie van de IND te verhogen, zoals het aannemen van extra personeel, het inzetten op een toekomstbestendige financieringssystematiek en het opzetten van diverse projecten om de efficiëntie te verbeteren. Maar het aantal aanvragen dat wordt ingediend is volgens verweerder desondanks groter dan het aantal aanvragen dat de IND kan verwerken. Daarom is er volgens verweerder een bevoegdheid om de beslistermijn met negen maanden te verlengen, en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de beslistermijn in het geval van eiser niet is verstreken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. In artikel 31, derde lid, eerste volzin, van de herziene asielprocedurerichtlijn staat dat een asielprocedure binnen zes maanden wordt afgerond. In hetzelfde artikellid, derde volzin en onder b, staat dat de beslistermijn met ten hoogste negen maanden mag worden verlengd als “een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden”. In Nederland zijn deze bepalingen overgenomen in artikel 42, eerste lid, en vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
7. In artikel 4, eerste lid, van de herziene asielprocedurerichtlijn staat dat de lidstaten van de Europese Unie voor alle asielprocedures een beslissingsautoriteit moeten aanwijzen die asielaanvragen naar behoren behandelt volgens deze richtlijn, en dat zij ervoor zorgen dat deze autoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig deze richtlijn uit te voeren.
Achtergrond
8. In de tweede helft van 2021 ontstond een situatie waarbij de instroom van asielzoekers zodanig toenam, dat het voor de IND niet meer mogelijk was om binnen zes maanden op asielaanvragen te beslissen. Verweerder heeft toen met het WBV 2022/22 (Staatscourant 2022, 25775) voor alle asielaanvragen waarvan de beslistermijn op 27 september 2022 nog niet was verstreken, die termijn verlengd met negen maanden. Hierbij werd gewezen op de al bestaande achterstanden bij de IND, de gevolgen van de coronapandemie en het onverwacht hoge aantal asielaanvragen van Afghanen, Oekraïners en andere nationaliteiten. De zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hebben verschillend geoordeeld over de rechtmatigheid van het WBV 2022/22. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is naar aanleiding van het WBV 2022/22 twijfel ontstaan over de uitleg van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de herziene asielprocedurerichtlijn. Daarom heeft de Afdeling daarover in haar verwijzingsuitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU).
9. Het WBV 2022/22 gold tot 1 januari 2023. Op 8 februari 2023 heeft verweerder het WBV 2023/3 gepubliceerd (Staatscourant 2023, 3235). Daarmee heeft hij de beslistermijn in alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden verlengd. Hierbij heeft verweerder gesteld dat het aantal beslissingen op asielaanvragen door de IND weliswaar was gestegen, maar niet voldoende om de voortdurende stijging van het aantal asielaanvragen bij te houden. Ook over het WBV 2023/3 hebben de zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag verschillend geoordeeld. In haar verwijzingsuitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829, heeft de Afdeling aanvullende prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU over achtereenvolgende toepassing van de verlengingsmogelijkheid.
10. Gelet op de uiteenlopende rechtspraak heeft deze rechtbank en zittingsplaats aanleiding gezien om de derde achtereenvolgende verlenging van beslistermijnen in asielzaken met het WBV 2023/26 door een meervoudige kamer te laten beoordelen, ondanks dat beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit in beginsel juist vereenvoudigd worden afgedaan (artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb). Gelet op de aard van deze procedure, die erop gericht is om verweerder zo snel mogelijk te bewegen tot het alsnog nemen van een besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om de beantwoording van de hiervoor genoemde prejudiciële vragen af te wachten.
De rechtmatigheid van het WBV 2023/26
11. In de toelichting van het WBV 2023/26 wordt ter onderbouwing verwezen naar de Kamerbrief van verweerder van 19 december 2023 (kenmerk 5077881). In deze brief staat dat de asielinstroom nog steeds te hoog is ten opzichte van de productiecapaciteit van de IND. Volgens de tweede meerjarige productieprognose (MPP) van de IND in 2023, de MPP 2023-II (Kamerstukken II 2023/24, 19 637, nr. 3173), wordt namelijk uitgegaan van een asielinstroom van 48.500 eerste asielaanvragen bij een productiecapaciteit van 47.400. Daarnaast staat er in deze Kamerbrief dat de mogelijkheden tot uitbreiding van de formatie van de IND begrensd zijn, omdat er een grens zit aan het absorptievermogen van de organisatie om nieuwe mensen op te nemen en omdat het opleiden van nieuwe medewerkers, wat ongeveer een jaar duurt, veel capaciteit van ervaren medewerkers vraagt. Ten slotte staat er in deze Kamerbrief dat de beperkte productiecapaciteit geen reden mag zijn om de zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen ondergeschikt te maken aan de snelheid.
12. Met het verweerschrift en tijdens de zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat er nog meer factoren zijn die redengevend zijn voor een derde achtereenvolgende verlenging van beslistermijnen in asielzaken. Uit de recentere MPP 2024-I (Kamerstukken II 2023/24, 19 637, nr. 3239) blijkt dat de hoeveelheid nieuwe asielaanvragen aanhoudend hoog blijft. Ook blijkt hieruit dat het totale aantal asielzoekers dat nog wacht op een beslissing hoog blijft. Daarnaast blijkt dat de totale asielinstroom hoog blijft. Dit betreft de instroom met inbegrip van de herhaalde asielaanvragen, de nareisaanvragen en de hervestigingen. Verder is er volgens verweerder sprake van een
na-ijleffect, aangezien de achterstanden die al aanwezig waren vóór het WBV 2022/22, en die de afgelopen jaren zijn toegenomen, nog niet volledig zijn ingelopen. Ten slotte zijn er binnen de IND diverse projecten opgezet om efficiënter te werken, die echter om uiteenlopende redenen niet konden worden bestendigd. Uit de jaarverslagen tot en met 2023 en de maandcijfers tot en met september 2024 van de IND, die te vinden zijn op de website www.ind.nl/cijfers, blijkt dat er de afgelopen jaren bij de IND veel personeel is bijgekomen, maar dat dit niet voldoende is om de onverminderd hoge instroom en werkvoorraad het hoofd te bieden.
13. Verweerder heeft hiermee in voldoende mate onderbouwd dat sprake is van een situatie waarbij de werkvoorraad van de IND nog steeds hoger is dan de productiecapaciteit, ondanks dat is ingezet op het vergroten van deze capaciteit. Dit brengt mee dat er voor verweerder een bevoegdheid is op grond van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de herziene asielprocedurerichtlijn om de beslistermijnen in asielzaken voor een derde achtereenvolgende keer te verlengen. Gelet op het navolgende treft wat eiser daartegen aanvoert geen doel.
14. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat uitsluitend een toename van eerste asielaanvragen redengevend kan zijn voor toepassing van de verlengingsmogelijkheid. Artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de herziene asielprocedurerichtlijn spreekt namelijk van een groot aantal verzoeken om internationale bescherming. Deze formulering laat ruimte om ook herhaalde asielaanvragen, hervestigingen en achterstanden in asielzaken mede redengevend te laten zijn voor de verlengingsmogelijkheid. De rechtbank zal in deze uitspraak echter geen rekening houden met de nareisaanvragen, omdat daarop de herziene asielprocedurerichtlijn niet van toepassing is. Eiser kan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de cijfers niet zodanig zijn dat geen aanleiding bestaat voor een derde verlenging. Hierbij heeft eiser erop gewezen dat de daadwerkelijke instroom van eerste asielaanvragen lager is dan de prognose. Dit laat echter onverlet dat de totale asielinstroom gelet op de cijfers van de IND nog steeds aanzienlijk hoger is dan het gemiddelde van vóór 2022. Verder heeft eiser gesteld dat andere instanties ook cijfers van de asielinstroom bijhouden en dat daaruit een ander beeld naar voren komt. Deze stelling is echter onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft hierbij namelijk slechts gewezen op de publicatie ‘Vluchtelingen in getallen 2022’ van VluchtelingenWerk Nederland. Deze heeft geen betrekking op de periode die relevant is voor het WBV 2023/26.
15. In navolging van de eerdere uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats over de eerdere WBV’s (ECLI:NL:RBDHA:2023:3697 en ECLI:NL:RBDHA:2024:5735), en het voorlopig oordeel van de Afdeling in de verwijzingsuitspraak van 8 november 2023, wordt eiser ook niet gevolgd in zijn stellingen dat alleen een plotselinge piek in asielaanvragen aanleiding kan zijn voor toepassing van de verlengingsmogelijkheid en dat de verlengingsmogelijkheid slechts voor een korte periode kan worden ingeroepen. Gelet op artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de herziene asielprocedurerichtlijn moet het namelijk gaan om een groot aantal asielaanvragen waarop tegelijk moet worden beslist, en die situatie doet zich voor. Hierbij is van belang dat, anders dan eiser aanvoert, de herziene asielprocedurerichtlijn niet uitsluitend het spoedig beslissen voorop stelt. Deze richtlijn stelt namelijk in considerans 18 en in artikel 31, tweede lid, dat spoedige behandeling geschiedt
onverminderdeen behoorlijke en volledige behandeling (cursivering door de rechtbank). Bij de huidige feitelijke situatie kan redelijkerwijs niet van verweerder worden verwacht om aan deze verplichting invulling te geven zonder gebruik te maken van de verlengingsmogelijkheid. Hierbij is verder nog van belang dat eiser zijn stelling dat verweerder niet alles heeft gedaan wat in zijn macht ligt om tijdig beslissen mogelijk te maken niet heeft onderbouwd. De enkele verwijzing naar een rapport waaruit blijkt dat vóór het WBV 2022/22 al sprake was van achterstanden, is daartoe niet voldoende. Waar het gaat om het achtereenvolgend gebruik maken van de verlengingsmogelijkheid, merkt de rechtbank ten slotte nog op dat dit onverlet laat dat de beslistermijn voor individuele vreemdelingen op grond van de herziene asielprocedure niet langer kan zijn dan 15 maanden.
Conclusie en gevolgen
16. De rechtbank komt tot de slotsom dat de toepassing van het WBV 2023/26 voldoende gemotiveerd is en een rechtmatige uitvoering betreft van het bepaalde in artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de herziene asielprocedurerichtlijn. Dit brengt mee dat de termijn voor het beslissen op eisers asielaanvraag is verlengd tot 15 maanden. De door eiser op 22 juli 2024 bij verweerder ingediende ingebrekestelling is prematuur. Het beroep voldoet daarmee niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb en moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank kan daarom niet ingaan op het verzoek van eiser om verweerder op straffe van een dwangsom een nadere beslistermijn op te leggen. Ook krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter en voorzitter, en mr. B.F.Th. de Roos en mr. S.E. van de Merbel, rechters, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.