Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
tegelijkgedane asielaanvragen dat verweerder niet langer in staat is om binnen de beslistermijn op deze asielaanvragen te beslissen. Dit betekent dat sprake moet zijn van een piek in het aantal tegelijk ingediende asielaanvragen waardoor de besliscapaciteit van verweerder niet langer toereikend is om zorgvuldig op de ingediende aanvragen te kunnen beslissen. Een dergelijke situatie doet zich niet voor wanneer sprake is van een meer graduele verhoging van het aantal asielaanvragen. In dat geval bestaat immers de mogelijkheid om de besliscapaciteit in de tussentijd te verhogen om zorg te dragen dat tijdig en zorgvuldig op asielaanvragen kan worden beslist. De Procedurerichtlijn biedt naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte om de beslistermijn met negen maanden te verlengen vanwege een stijging van het aantal asielaanvragen wanneer verweerder voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de besliscapaciteit te verhogen. De rechtbank overweegt dat deze uitleg ook aansluit bij het doel van de Procedurerichtlijn dat zo spoedig mogelijk, maar wel op zorgvuldige wijze op verzoeken om internationale bescherming moet worden beslist.
tegelijkeen aanvraag indient. Het is de rechtbank bovendien niet duidelijk waarom het niet mogelijk is geweest om de verhoogde instroom op te vangen door een verhoging van de besliscapaciteit. Uit de jaarcijfers [12] van verweerder blijkt dat zijn personele bezetting eind 2017 3.057 fte’s [13] bedroeg. De personeelscapaciteit is in 2021 gestegen naar 4.969 fte’s. Uit de kamerbrief van verweerder van 4 november 2022 [14] volgt dat de personeelscapaciteit in 2022 met ongeveer 400 fte’s is gegroeid. Dit betekent dat verweerders personeelscapaciteit in 2022 ongeveer 5.369 fte’s bedraagt. Dit is een stijging van ongeveer 75% ten opzichte van eind 2017. Ervan uitgaande dat de asielinstroom in 2022 zich op gelijk niveau voortzet en op ongeveer 50.000 aanvragen zal uitkomen, zal de stijging van de asielinstroom van 2018 tot en met 2022 (circa 65%) lager liggen dan de stijging van de personeelscapaciteit van verweerder over dezelfde periode. Bovendien ligt de personeelscapaciteit van verweerder nu veel hoger dan in 2015 het geval was (2.900 fte’s), terwijl de asielinstroom in dat jaar op een vergelijkbaar niveau lag (44.970 aanvragen). Daarnaast heeft verweerder de stelling van eiser dat er momenteel geen achterstanden zijn bij andersoortige aanvragen, zoals bij naturalisatie en arbeidsmigratie, onvoldoende weersproken. De rechtbank overweegt dat het ontbreken van achterstanden bij andersoortige aanvragen, in combinatie met het feit dat de personeelscapaciteit van verweerder procentueel harder is gegroeid dan de asielinstroom en dat verweerder al jaren structureel te laat beslist op asielaanvragen, maakt dat de huidige situatie waarbij niet tijdig op asielaanvragen kan worden beslist eerder het gevolg is van beleidsmatige keuzes dan van een stijging van het aantal gelijktijdig gedane asielaanvragen. De omstandigheid dat verweerder tot tweemaal toe de prognoses van het aantal asielaanvragen in 2022 naar boven heeft moeten bijstellen, betekent niet dat verweerder op grond daarvan de beslistermijn met negen maanden kan verlengen. Dit zou immers betekenen dat met een onjuiste inschatting van verweerder van het verwachte aantal asielaanvragen een situatie kan worden gecreëerd als bedoeld in artikel 31, derde zin en onder b, van de Procedurerichtlijn. Daar biedt de Procedurerichtlijn geen ruimte voor.
alleasielzaken met negen maanden niet proportioneel is en dat de verlenging van de beslistermijn persoonlijk aan hem bekend gemaakt had moeten worden. Nu het beroep al op grond van het voorgaande gegrond is, behoeven deze gronden geen verdere bespreking.