ECLI:NL:RBDHA:2024:21727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.24782 en NL24.42793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van verlenging beslistermijn in asielzaken door de minister van Asiel en Migratie

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, van Afghaanse nationaliteit, beroep aantekenden tegen het niet tijdig beslissen door de minister op hun asielaanvraag van 24 januari 2024. De rechtbank oordeelde dat de minister de beslistermijn in asielzaken met WBV 2023/26 niet rechtmatig heeft verlengd. De rechtbank stelde vast dat de onderbouwing van de minister onvoldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). De eisers hadden op 16 oktober 2024 de minister in gebreke gesteld, waarna zij op 1 november 2024 beroep instelden. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn op 25 september 2024 was verstreken en dat de minister niet tijdig had beslist. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de niet tijdig genomen besluiten en droeg de minister op binnen zestien weken een besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschreed, met een maximum van € 15.000,-. De proceskosten werden vastgesteld op € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42782 en NL24.42793

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind],
[kind]en
[kind],
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en
de Minister van Asiel en Migratie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen door de minister op hun asielaanvraag van 24 januari 2024. Eisers stellen van Afghaanse nationaliteit te zijn. Eiser heeft verklaard te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiseres heeft verklaard te zijn geboren op [geboortedatum].
2. De minister heeft op 12 november 2024 een verweerschrift uitgebracht.
3. De rechtbank heeft de minister op 12 november 2024 vragen gesteld, die bij bericht van 15 november 2024 zijn beantwoord. Eiser heeft hierop gereageerd bij bericht van 17 november 2024.
4. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 18 november 2024 gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak NL24.32845 ter zitting behandeld.
5. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de minister in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven op cijfers die in de brief van 15 november 2024 zijn opgenomen. De minister heeft die toelichting op 25 november 2024 gegeven. Eiser heeft daar op 1 december 2024 op gereageerd.
6. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de echtgenote van eiser, mede namens haar minderjarige kinderen, ook beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar asielaanvraag. Dit beroep is toebedeeld aan zittingsplaats Haarlem. De rechtbank heeft ter zitting van 18 november 2024 met partijen de mogelijkheid besproken om die procedure over te nemen en de zaak te voegen met de zaak van eiser. Partijen hadden daartegen geen bezwaar. De rechtbank heeft partijen op 3 december 2024 bericht dat de beroepen verder gevoegd behandeld zullen worden.
7. Partijen zijn gewezen op hun recht om op zitting nader te worden gehoord en hebben bericht van dat recht geen gebruik te willen maken. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
8. Eisers hebben op 12 december 2024 een verzoek gedaan om het onderzoek te heropenen. Dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen. De redenen hiervoor zijn weergegeven onder rechtsoverweging 20.1.

Beoordeling door de rechtbank

Welke voorwaarden gelden om beroep te kunnen instellen tegen het niet tijdig beslissen?
9. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Wat is het gevolg als aan die voorwaarden niet wordt voldaan?
10. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
De feiten in de zaken van eisers
11. Eisers hebben op 24 januari 2024 hun asielaanvragen ingediend. De minister heeft onderzocht of de behandeling van de asielaanvragen kon worden overgedragen aan de Roemenië autoriteiten maar heeft eisers op 25 maart 2024 bericht dat de asielaanvragen worden behandeld in de nationale procedure. Dat betekent dat de beslistermijn van 6 maanden [2] is gaan lopen [3] en op 25 september 2024 verstreek. Eisers hebben de minister op 16 oktober 2024 in gebreke gesteld. Op 1 november 2024 hebben eisers beroep ingesteld.
Is WBV 2023/3 van toepassing op de aanvragen van eisers?
12. Met WBV [4] 2023/26 van 27 december 2023 heeft de minister de beslistermijn voor alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2024 tot uiterlijk 1 januari 2025 op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw met negen maanden verlengd. Het WBV is in werking getreden op 1 januari 2024. [5] Dit WBV is daarom ook van toepassing op de aanvragen van eisers.
Waar draait het om in deze uitspraak?
13. De kernvraag die de rechtbank in deze uitspraak beantwoordt is of de minister
op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw rechtmatig de wettelijke beslistermijn heeft verlengd. De vervolgvraag is wat het oordeel daarover betekent voor de beroepen van eisers. De rechtbank zal bij het beantwoorden van deze vragen betrekken wat partijen naar voren hebben gebracht in de stukken en op de zitting.
Het standpunt van eisers over WBV 2023/26
14. Eisers hebben zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de beslistermijn niet rechtmatig is verlengd. Zij hebben er in dat verband onder andere op gewezen dat de cijfers niet duiden op een onverwachte of buitengewone instroom van aanvragen. Asielstromen fluctueren, waarbij de aantallen zeer geregeld boven de 30.000 eerste asielaanvragen uitkomen. Artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn [6] voorziet niet in de verlenging van de beslistermijn op grond van omstandigheden waarin de minister zelf de hand heeft, zoals het niet (tijdig) uitbreiden (en zelfs inperken) van de besliscapaciteit. Daarbij heeft de minister de afgelopen jaren op basis van (structureel onjuist gebleken) prognoses te weinig begroot. Eisers hebben verder verwezen naar artikel 4, eerste lid, van de Procedurerichtlijn en de daaruit volgende plicht voor de minister om voldoende besliscapaciteit te creëren. De minister heeft dat niet of onvoldoende gedaan. Omdat WBV 2023/26 daarmee niet rechtsgeldig is verlengd, was de beslistermijn verstreken op het moment dat de minister in gebreke werd gesteld.
Het standpunt van de minister over WBV 2023/26
15. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslistermijn met WBV 2023/26 wel rechtmatig is verlengd omdat sprake is van de omstandigheden die in
artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw worden genoemd. De argumenten die hiervoor zijn aangevoerd, zullen hieronder worden besproken.
Het oordeel van de rechtbank over WBV 2023/26
16. Met WBV 2023/26 heeft de minister niet voor het eerst de beslistermijn in asielzaken met negen maanden verlengd. De minister deed dat eerder met WBV 2022/22 en WBV 2023/3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in uitspraken van 24 mei 2023 en 23 november 2023 geoordeeld dat deze verlengingen rechtsgeldig waren. [7]
17. Net als bij de eerdere verlengingen heeft de minister met WBV 2023/26 de beslistermijn verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. In dit artikel, waarin artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd, gelezen in samenhang met artikel 42, eerste lid, van de Vw, staat dat de beslistermijn van zes maanden met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
18. De rechtbank benadrukt dat uit de Procedurerichtlijn volgt dat de hoofdregel is dat binnen zes maanden op een asielverzoek wordt beslist. Uit punt 18 van de considerans bij de richtlijn volgt dat het in het belang is van zowel de lidstaten als de personen die om internationale bescherming verzoeken, dat zo spoedig mogelijk een besluit wordt genomen over verzoeken om internationale bescherming, onverminderd het uitvoeren van een behoorlijke en volledige behandeling. Niettemin bevat artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn uitzonderingen op die hoofdregel als sprake is van de daar genoemde omstandigheden.
19. De rechtbank wijst verder op artikel 4, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, waarin staat dat de lidstaten voor alle procedures een beslissingsautoriteit aanwijzen die verzoeken naar behoren dient te behandelen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. De lidstaten zorgen ervoor dat deze autoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig deze richtlijn uit te voeren.
20. De Afdeling [8] heeft over artikel 31 van de Procedurerichtlijn vragen gesteld aan het Hof van Justitie. [9] De vragen zijn gesteld in het kader van de vraag of de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig heeft verlengd, maar de antwoorden zijn ook van betekenis voor de vraag of met WBV 2023/26 de beslistermijn rechtmatig is verlengd. Over deze vragen heeft deze zittingsplaats in haar uitspraak van 23 november 2023, over WBV 2023/3, overwogen dat zij de antwoorden niet afwacht omdat beroepen gericht tegen het niet tijdig beslissen op een (asiel)aanvraag zich naar hun aard niet lenen voor aanhouding voor een langere termijn en de rechtbank er daarom voor kiest vooralsnog haar eigen oordeel te volgen op dit punt. De rechtbank denkt daar hetzelfde over voor wat betreft WBV 2023/26. De aanvullende vragen die de Afdeling op 10 juli 2024 [10] heeft gesteld geven haar geen aanleiding anders te oordelen.
20.1
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het na de zitting gedane verzoek van eisers af om het onderzoek te heropenen vanwege de conclusie van de advocaat-generaal (ag) bij het HvJ naar aanleiding van de door de Afdeling gestelde vragen. [11] De vraag of de beslistermijn met WBV 2023/26 rechtmatig is verlengd, is op dit moment al van belang voor aanvragen die, zoals die van eisers, zijn gedaan in het begin van 2024. Zoals hiervoor overwogen ligt het niet voor de hand om de (bnt-)procedures die uit dergelijke aanvragen voortkomen aan te houden hangende de procedure bij het HvJ. De rechtbank ziet dan ook geen reden om vanwege de genomen conclusie in die procedure het onderzoek te heropenen. Daarbij is ook van belang dat de conclusie van de ag weliswaar ingaat op (een deel van) de vragen die ook in deze procedure beantwoord moeten worden, maar of en in hoeverre het HvJ deze conclusie zal volgen zal pas blijken uit het arrest dat het HvJ zal wijzen.
21. De rechtbank is van oordeel dat de minister met de onderbouwing van het verlengingsbesluit niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
22. In WBV 2023/26 is een toelichting opgenomen, maar daarin is vrijwel uitsluitend verwezen naar brieven aan de Tweede Kamer van 10 november 2023 [12] en 19 december 2023 [13] , waarin is beoordeeld of een verlenging noodzakelijk was. In de brief van 10 november 2023 staat, voor zover van belang, het volgende:

Voor 2023 is de bandbreedte van de totale asielinstroom geactualiseerd en zijn daarbinnen drie scenario’s uitgewerkt, die uitkomen op een instroom van respectievelijk ca. 45.000 (minimum), 60.000 (medio) en 68.000 asielzoekers (maximum). Tot en met 29 oktober is de instroom over 2023 ca. 39.600. We verwachten voor 2023 tussen het minimum en het medio scenario aan instroom uit te komen. We hebben dit najaar te maken met een forse piek die lang aanhoudt; tegelijkertijd zit de asielopvang vol.(..) Voor 2024 en de jaren daarna is de prognose dat – bij ongewijzigd beleid – de asielinstroom hoog blijft. Zo wordt voor 2024 een totale asielinstroom verwacht van tussen de ca. 49.000 en 76.000. Daar moet bij worden vermeld dat de IND verwacht in 2024 ca. 47.400 asielzaken af te kunnen doen. Ondanks voorgenomen versnellingsmaatregelen zal de caseload van de IND naar verwachting blijven toenemen. Bij de prognoses geldt het voorbehoud dat hoe verder in de tijd, hoe groter de mate van onzekerheid wordt en de cijfers in hogere mate indicatief zijn.In de brief van 19 december 2023 staat, voor zover van belang, het volgende:
“De nog steeds hoge asielinstroom ten opzichte van de productiecapaciteit is een relevante factor voor het opnieuw verlengen van de beslistermijn. Ook voor 2024 is de verwachting dat de instroom zo hoog is dat de IND deze niet kan bijhouden met als gevolg dat de voorraad verder zal toenemen. Uitgaande van een medium scenario van 48.500 eerste asielaanvragen en een verwachte productiecapaciteit van 47.400, zal de IND niet in staat zijn om de verwachte instroom in 2024 en de bestaande voorraden bij te houden.(..) Bij dit besluit tot verlenging heb ik tevens meegewogen dat de mogelijkheden tot uitbreiding van de formatie van de IND begrensd zijn. Er zit een grens aan het absorptievermogen van de IND om nieuwe asielmedewerkers op te nemen in de organisatie. Daarbij kost het ongeveer een jaar om nieuwe medewerkers op te leiden en vraagt de begeleiding tegelijkertijd ook veel capaciteit van ervaren medewerkers. Voorts is en blijft een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen het uitgangspunt en mag ook een begrensde besliscapaciteit geen reden zijn om de zorgvuldigheid in de besluitvorming ondergeschikt te maken aan de snelheid. Uit het voorgaande trek ik de conclusie dat het niet realistisch is om in het komende jaar te verwachten dat de IND de asielaanvragen zorgvuldig kan behandelen binnen de standaard wettelijke termijn van 6 maanden. Ik acht het noodzakelijk om de verlenging van de wettelijke beslistermijn met 9 maanden voor asielaanvragen toe te passen op asielaanvragen ingediend vanaf 1 januari 2024 tot 1 januari 2025.”
23. In de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats waarin de eerdere verlengingen rechtmatig zijn geacht, is onder meer betrokken dat sprake is van een onverwacht verhoogde instroom en is ook rekening gehouden met een enorme toename van een aantal specifieke groepen. De rechtbank constateert dat een dergelijke combinatie van factoren niet wordt opgevoerd als reden voor deze verlenging, maar dat gewezen wordt op, kort weergegeven, de onverminderd hoge instroom, ook naar verwachting in 2024, en de voorraden en de productiecapaciteit van de IND.
24. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven motivering onvoldoende is voor de conclusie dat ‘een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient’ als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Daaruit blijkt namelijk niet dat sprake is van een piek in de instroom en de rechtbank kan op basis van deze motivering ook niet vaststellen dat sprake is van een onverwacht hoge instroom ten opzichte van de voorafgaande periode zoals bij de eerdere verlengingen. In verband hiermee heeft de rechtbank de minister voorafgaand aan de zitting gevraagd om nadere cijfers met betrekking tot de gerealiseerde en te verwachten instroom. Verder heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven een nadere toelichting te geven op de cijfers die in de brief van de minister aan de rechtbank van 15 november 2024 zijn opgenomen. De rechtbank stelt vast dat de cijfers opgenomen in de brief van de minister aan de rechtbank van 15 november 2025 en in de schriftelijke toelichting daarop van 25 november 2024, afwijken van de cijfers met betrekking tot de gerealiseerde en te verwachten instroom, die het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft gepubliceerd. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden welke cijfers juist zijn of de werkelijkheid het meest benaderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan thans echter in het midden blijven van welke cijfers uit moet worden gegaan, omdat naar het oordeel van de rechtbank uit geen van de cijfers die de minister in het kader van deze procedure heeft verstrekt, blijkt dat sprake is van een significante en recente stijging van de instroom. Evenmin blijkt dat sprake is van een hoge instroom op de korte termijn die de verlenging zou rechtvaardigen. Omdat de beslistermijn met WBV 2023/26 reeds daarom niet rechtmatig is verlengd, ziet de rechtbank thans geen aanleiding om ten principale te beoordelen welke terugkijktermijn in het kader van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw in acht dient te worden genomen. Hierover valt binnen afzienbare termijn een arrest van het HvJ te verwachten.
24. De rechtbank stelt tot slot vast dat, zo blijkt uit de brief van 19 december 2023, de minister bij zijn beslissing ook heeft laten meewegen dat de voorraad die door de (verhoogde) instroom in eerdere jaren is ontstaan, nog niet is weggewerkt, alsook de (begrensde) mogelijkheden voor de IND om deze weg te werken. Voor zover de bestaande voorraden en achterstanden al relevant zouden kunnen zijn voor de onderhavige beoordeling – ook hierover is binnen afzienbare termijn een arrest van het HvJ te verwachten – , is in de hierboven genoemde brieven aan de Tweede Kamerbrieven niet cijfermatig inzichtelijk gemaakt hoe groot die voorraad is, hoe die voorraad zich heeft ontwikkeld en welke ontwikkelingen werden verwacht. Zo is niet duidelijk hoe de formatie zich in 2023, ook afgezet tegen de formatie zoals die in 2022 bestond, heeft ontwikkeld, wat er op dit punt werd verwacht voor 2024 en welke concrete maatregelen de minister heeft getroffen om de besliscapaciteit in overeenstemming te brengen met de beslisbehoefte. Daarmee is dan ook niet duidelijk of de minister al het mogelijke heeft gedaan om de benodigde besliscapaciteit te creëren, waartoe zij op grond van artikel 4 van de Procedurerichtlijn gehouden is. Ook voor dit punt geldt dan ook dat, voor zover dit al een relevante factor is, onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat dit (mede) aan de verlenging ten grondslag kan worden gelegd.
26. Op grond van wat hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat de onderbouwing die de minister voor zijn besluit tot verlenging heeft opgenomen in de toelichting op het WBV en de Kamerbrieven van 10 november 2023 en 19 december 2023, onvoldoende is om het besluit te kunnen dragen. De rechtbank overweegt daarbij dat het gezien het voor de betrokken asielaanvragers ingrijpende karakter van een verlengingsbesluit, een dergelijk besluit deugdelijk moet worden onderbouwd op het moment waarop het wordt genomen.
26. Nu onvoldoende is gemotiveerd dat sprake was van een situatie als genoemd in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw, is de beslistermijn met WBV 2023/26 niet rechtmatig verlengd.
Wat betekent dit oordeel voor de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen?
28. Omdat de beslistermijn in asielzaken met WBV 2023/26 niet rechtmatig is verlengd, verstreek de beslistermijn voor de aanvragen van eisers op 25 september 2024. Eisers hebben de minister nadien, op 16 oktober 2024, rechtsgeldig in gebreke gesteld. Toen eisers twee weken later beroep instelden, had de minister nog niet op de aanvragen beslist. Dat betekent dat is voldaan aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb. De beroepen zijn daarom gegrond.
Welke beslistermijn wordt bepaald?
29. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of als de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. [14]
30. De Afdeling heeft geoordeeld dat in asielzaken de rechter er rekening mee houdt dat de minister aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld en dus geen onnodig lange nadere termijn stelt en in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht neemt. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat bij bepaling van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt daarom de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is. [15]
31. In lijn met wat de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen acht de rechtbank een termijn van zestien weken niet onredelijk lang of onrealistisch kort. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen van eisers bekend moet maken.
Wordt een dwangsom opgelegd?
32. De Afdeling heeft geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid een rechterlijke dwangsom op te leggen, wat volgde uit artikel 1 van de Tijdelijke wet [16] , in strijd is met artikel 47 Hv [17] en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet op dit punt daarom onverbindend is. [18] Dit betekent dat de rechtbank aan de uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. [19]
33. De rechtbank zal daarom bepalen dat de minister een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Dat bedrag is voor eisers samen. De rechtbank acht aannemelijk dat de aanvragen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat de minister slechts één dwangsom kan verbeuren. [20]
Proceskosten
34. Omdat de beroepen gegrond worden verklaard, wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben gemaakt. Voor het bepalen van die vergoeding maakt de rechtbank gebruik van het Bpb [21] . De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bpb.
De vergoeding wordt als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere reactie). De waarde per punt is € 875,- en het gewicht van de zaak is gemiddeld (wegingsfactor 1). De vergoeding bedraagt € 2187,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen gegrond;
  • vernietigt de met besluiten gelijk te stellen niet tijdig genomen besluiten;
  • draagt de minister op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, en mr. A.P.W. Esmeijer en mr. I.M. Brandwacht - Kampman, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:2 en artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
4.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire.
5.Staatscourant 2024, 473.
6.Richtlijn 2013/32/EU.
7.ECLI:NL:RBDHA:2023:7443 (over WBV 2022/22) en ECLI:NL:RBDHA:2023:18111 (over WBV 2023/3).
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125.
11.ECLI:EU:C:2024:1028.
12.Kamerstuk 19 637, nr 3173.
13.Kenmerk 5077881.
14.Artikel 8:55d, eerste lid en derde lid, van de Awb.
15.8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
16.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
17.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hv).
18.30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.
19.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
20.Vgl. Afdeling 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624.
21.Besluit proceskosten bestuursrecht.