ECLI:NL:RBDHA:2025:6348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.6687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en overdracht aan Spanje onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Spanje. De rechtbank baseert haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser had aangevoerd dat de minister zijn bezwaren tegen de overdracht onvoldoende had meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Spanje verantwoordelijk is. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de behandeling van asielzoekers in Spanje, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor nader onderzoek. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet onverplicht aan zich hoeft te trekken en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6687

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. De minister heeft eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met het bestreden besluit van 11 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen die beslissing.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.6688. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening [1] staat. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 24 december 2024 bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op 4 februari 2025, op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening aanvaard.
Standaardvoornemen en onvoldoende doorgevraagd
5. Eiser betoogt dat de minister zijn bezwaren tegen overdracht onvoldoende heeft meegewogen. Hiertoe voert eiser aan dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaardvoornemen en onder de kopjes ‘concrete aanwijzingen’ en ‘individuele omstandigheden’ niet specifiek en individueel op zijn verklaringen is ingegaan. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft doorgevraagd naar zijn specifieke omstandigheden in het aanmeldgehoor.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de totstandkoming van het besluit in onderhavige procedure niet onzorgvuldig is. [3] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat zij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit. De enkele - niet nader onderbouwde - stelling van eiser dat de minister had moeten doorvragen maakt het oordeel niet anders.
Artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening
6. Eiser betoogt verder dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. De minister heeft volgens eiser onvoldoende meegewogen dat er in Spanje slechte mogelijkheden zijn van toegang tot de procedure voor asielzoekers die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen. Eiser verwijst hierbij naar het AIDA-rapport Spanje over het jaar 2023. Hieruit volgt volgens eiser dat asielzoekers die op grond van de Dublinverordening aan Spanje worden overgedragen moeite hebben om toegang te krijgen tot opvang en tot de asielprocedure. [4] De minister heeft zich volgens eiser onvoldoende ervan vergewist of uit algemene informatie blijkt dat er in Spanje mogelijk sprake is van structurele tekortkomingen in de behandeling van asielzoekers. [5]
6.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de minister er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest [7] .
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2023 [8] en 24 juni 2024. [9] Uit de door eiser aangehaalde informatie kan niet worden afgeleid dat er zodanige problemen zijn met de toegang tot de asielprocedure dat er sprake is van structurele tekortkomingen, die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken. De Spaanse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. [10] In het door eiser aangehaalde AIDA-rapport over
“Dublin returnees”is op blz. 69 vermeld dat
“The OAR prioritises their registration appointment for lodging an asylum application.”Als eiser toch problemen ondervindt, ligt het op zijn weg om daarover de Spaanse autoriteiten te benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6.3.
De Afdeling is in de uitspraak van 24 juni 2024 ingegaan op de opvangomstandigheden in Spanje en heeft onder andere geoordeeld dat het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan de informatie waar de Afdeling eerder al over heeft geoordeeld. Gelet op het betoog van eiser is er geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat eiser terecht zal komen in een situatie van materiële deprivatie heeft hij met zijn in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet in het in beroep gevoerde betoog evenmin grond voor het oordeel dat de minister nader onderzoek moet verrichten.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert tot slot aan dat de beoordeling of de minister de asielaanvraag vanwege bijzondere, individuele omstandigheden aan zich moet trekken een andere beoordeling is dan de vraag of overdracht moet worden verboden wegens systeemfouten. Eiser stelt dat het onduidelijk is hoe de minister de eerstgenoemde beoordeling heeft verricht.
7.1.
De beroepsgrond kan niet leiden tot het beoogde doel. De minister heeft in het bestreden besluit voldoende uitgelegd waarom hij in de door de eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. [11] Eiser heeft geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan de over dit onderdeel gegeven motivering.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
4.Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 9 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4989.
5.Eiser verwijst hierbij naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Den Bosch van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267 (welke uitspraak door de ABRvS is vernietigd bij uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455) en Roermond van 12 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10838 (welke uitspraak door de ABRvS is vernietigd bij uitspraak van 23 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5359).
6.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 19 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1563.
11.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.