ECLI:NL:RBDHA:2025:4131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL24.45653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling uit Jemen en de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak van een minderjarige vreemdeling uit Jemen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J. Bronsveld, had op 14 juni 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. R.E. Thijssen, had de asielaanvraag afgewezen op 13 november 2024, met de stelling dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder zich had afgemeld.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende rekening had gehouden met het referentiekader van de minderjarige eiser, met name zijn jonge leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen in Jemen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet voldoende had gemotiveerd dat de eiser geen gegronde vrees voor vervolging had bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan de verweerder om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45653

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Inleiding

Bij besluit van 13 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s) verleend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam] als tolk. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag en de weigering om aan eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2006 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 14 juni 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eisers vader bezat een stuk grond in Jemen. In 2017 heeft zijn vader problemen gekregen met een groep handelaren die deze grond wilde hebben. In 2017 is deze groep drie keer en in 2019 één keer het huis van eiser binnengevallen. In april 2020 heeft eisers vader de grond verkocht aan een ander dan deze handelaren. Eind 2020 is er opnieuw een inval geweest door voornoemde handelaren en een groep soldaten. Toen zijn de papieren van de grond meegenomen. Tussen eind 2020 en 2023 zijn er geen problemen geweest. In 2023 zijn eisers vader en broer opgeroepen om bij de veiligheidsdienst [veiligheidsgordel] en bij [onderzoeksdirectie] te komen. Eisers vader werd er van beschuldigd spion te zijn voor de Houthi’s. Zijn vader heeft zich gemeld en is een week lang vastgehouden. Daarna is hij met eisers broer gevlucht binnen Jemen. Eiser is in mei 2023 vertrokken uit Jemen. Na zijn vertrek zijn er nog drie invallen geweest in het huis van eiser. Eiser vreest bij terugkeer naar Jemen voor de veiligheidsdienst, de onderzoeksdirectie en de mannen die de grond van eisers vader wilden stelen.
Het bestreden besluit
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De gestelde problemen vanwege het stuk grond dat zijn vader in bezit had vindt verweerder niet geloofwaardig. Verweerder overweegt allereerst dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas te onderbouwen. Ook kan eiser weinig vertellen over de handelaren die het stuk grond van zijn vader wilden afpakken. Eisers verklaringen over de invallen zijn vaag, summier en algemeen. Dit geldt ook voor eisers verklaringen over de beschuldigingen van zijn vader en broer in 2023 en de huisinvallen na het vertrek van eiser. Verweerder meent dat voldoende rekening is gehouden met het referentiekader van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een gegronde vrees voor vervolging heeft. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. Tot slot komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV).
De gronden van beroep
6. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen. Eiser voert in dat verband allereerst aan dat hij zeventien jaar oud was toen hij vertrok uit Jemen. De gebeurtenissen vonden plaats tussen 2017 en 2020 en eiser was in 2017 pas elf jaar oud. Verweerder heeft het referentiekader van eiser niet in de besluitvorming genoemd. Ook blijkt op andere wijze niet dat verweerder rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. [2] Verweerder werpt ten onrechte aan hem tegen dat hij summier heeft verklaard over de gebeurtenissen. Het ligt ook op de weg van verweerder om voldoende door te vragen indien hij meent dat eiser onvoldoende over een gebeurtenis vertelt. [3] Eiser voert verder aan dat hij vanwege de algehele onveilige en humanitaire situatie niet kan terugkeren naar Jemen. Eiser wijst op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [4] Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat ten aanzien van Jemen gesproken kan worden van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, waardoor eiser op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarnaast is ook de humanitaire situatie in Jemen dusdanig ernstig dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. [5] Eiser verwijst ter onderbouwing naar verschillende bronnen en recente ontwikkelingen in Jemen. [6] Daarnaast vreest hij voor rekrutering door de Houthi's. Eiser wijst verder op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 31 oktober 2024. [7] Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat terugkeerders uit onder andere Europa geen verhoogd risico lopen bij terugkeer naar Jemen. Uit de informatie van vluchtelingenwerk blijkt dat er een incompleet beeld is van terugkeerders; zij kunnen door de Houthi's als verraders worden beschouwd. Tot slot heeft verweerder ten onrechte aan hem geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor AMV's verleend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Afwijzing van de asielaanvraag
7. Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is en in zijn land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging of bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit volgt uit artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw.
Vrees voor vervolging
8. De rechtbank zal eerst ingaan op de beroepsgrond van eiser dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bij terugkeer naar Jemen gegronde vrees heeft voor vervolging. De rechtbank volgt eiser hierin en wel om de hiernavolgende redenen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat rekening is gehouden met het referentiekader van eiser en dan met name zijn minderjarige leeftijd ten tijde van de door hem naar voren gebrachte gebeurtenissen in zijn land van herkomst en ten tijde van het vertrek uit zijn land van herkomst. De rechtbank stelt in dat verband allereerst vast dat verweerder in het voornemen noch in het bestreden besluit een referentiekader van eiser heeft weergegeven waarmee verweerder bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser rekening gehouden heeft. Hoewel het niet opnemen van een referentiekader in de besluitvorming niet per definitie leidt tot onrechtmatigheid van het besluit, maakt verweerder door het wel vermelden van dat referentiekader inzichtelijk met welk referentiekader rekening is gehouden bij de toetsing van het asielrelaas. Verweerder stelt dat bij de beoordeling van de aanvraag van eiser, ondanks dat het referentiekader niet is vermeld, wel degelijk rekening is gehouden met dit kader. Echter met deze niet onderbouwde stelling laat verweerder na deugdelijk te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met, met name, de jonge leeftijd van eiser ten tijde van de gebeurtenissen. De problemen waar eiser over heeft verklaard zijn begonnen in 2017. Eiser was op dat moment elf jaar oud. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij vaag en summier heeft verklaard over de gestelde huisinvallen in 2017 en 2019 (eiser was in 2019 dertien jaar oud). Met deze overweging geeft verweerder er geenszins blijk van dat rekening is gehouden met de zeer jonge leeftijd van eiser ten tijde van die invallen. Immers van een jongen van elf en ook van dertien jaar oud kan niet hetzelfde verwacht worden als van een volwassene. Ook op het moment van de inval in 2020 en het moment waarop eisers vader en broer werden beschuldigd in 2023 was eiser nog minderjarig. Uit het besteden besluit blijkt niet dat verweerder daar rekening mee heeft gehouden. De overweging van verweerder dat eiser ten tijde van het nader gehoor al achttien jaar was, waardoor van eiser qua verklaringen meer verwacht mag worden dan hij heeft verklaard, volgt de rechtbank niet. Het enkele feit dat eiser ten tijde van het nader gehoor inmiddels de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt maakt nog niet dat eiser gedetailleerder kan verklaren over gebeurtenissen die plaatsvonden van zijn elfde tot zijn dertiende levensjaar en de jaren nadien. Verweerder miskent daarmee nog altijd dat eiser erg jong was ten tijde van de gestelde gebeurtenissen en al die tijd minderjarig was. Ook houdt verweerder geen rekening met het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen en het nader gehoor van 5 november 2024.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn conclusie over de geloofwaardigheid van eisers gestelde problemen in Jemen en diens vrees voor vervolging bij terugkeer hierdoor niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerder zal daarom opnieuw de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas moeten beoordelen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak overweegt. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. [8] In het kader van finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om in te gaan op de beroepsgronden zoals gericht tegen eisers gestelde risico op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen.
Risico op ernstige schade
11. Het landenbeleid van verweerder voor Jemen volgt uit C7/19.4.1 van de Vc. [9] Dit beleid is gewijzigd met de WBV 2024/9 op 22 april 2024. Sindsdien gaat verweerder er niet langer vanuit dat sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld in Jemen, waarin iemand door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. [10] Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest X. en Y. uitleg gegeven over de toepassing van 15c van de Kwalificatierichtlijn en de verschillende gradaties van willekeurig geweld die voor kunnen komen. Verweerder heeft voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen. Dat houdt in dat een vreemdeling uit Jemen op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, maar van een minder uitzonderlijke situatie. In het voornemen (waar het bestreden besluit naar verwijst) heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt enkel verwezen naar het beleid zoals neergelegd in C7/19.4.1 van de Vc. In beroep heeft eiser uitvoerig onderbouwd (zie voetnoot 5) dat in Jemen de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt op ernstige schade. In het verweerschrift is verweerder hier niet nader op ingegaan. Daar komt bij dat het nieuwe beleid van verweerder is gebaseerd op informatie uit de algemene ambtsberichten over Jemen van 2022 en 2023. De informatie waarnaar eiser heeft verwezen is van recentere datum en ziet met name op de situatie in Jemen in 2024. Het ligt op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de veiligheidssituatie in Jemen is. Verweerder heeft dit echter nagelaten en is in het bestreden besluit en verweerschrift niet of onvoldoende ingegaan op de recente informatie waar eiser naar heeft verwezen.
13. Eiser voert terecht aan dat uit de overgelegde informatie en de uitspraak van onder meer zittingsplaats Amsterdam [11] , volgt dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is en dat het feitelijke bestand tussen de strijdende partijen, waar verweerder naar heeft verwezen, onder druk staat. De rechtbank acht verder van belang dat, zoals ook bij de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam is betrokken, in de door verweerder overgelegde nota van 29 september 2023 [12] actieve intrekking van al verleende verblijfsvergunningen asiel aan vreemdelingen uit Jemen niet opportuun wordt geacht, omdat het zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging van de omstandigheden in Jemen een voldoende en niet-voorbijgaand karakter heeft. Hoewel de vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken, naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een aanvraag van een vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel al dan niet kan worden afgewezen, duidt ook dit erop dat de veiligheidssituatie in Jemen fragiel is. Verweerder heeft deze informatie onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
14. De rechtbank heeft in de overwegingen 12 en 13 geconcludeerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie maar van een minder uitzonderlijke situatie. Echter ook indien uitgegaan wordt van een minder uitzonderlijke situatie in Jemen, zoals verweerder doet, heeft verweerder onvoldoende onderzocht of eiser geen andere indicaties naar voren heeft gebracht die maken dat juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de, door verweerder aangenomen, hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Eiser heeft tijdens het nader gehoor in reactie op de vraag van verweerder of er nog andere problemen zijn die belangrijk zijn voor zijn asielaanvraag het volgende verklaard: “
Het explosief van Al-Qaeda, dat was voor mijn familieogen en ook het terrorisme van de Houthi’s was gevaarlijk. Verder ook willekeurige
beschietingen en conflicten.” [13] Eiser heeft terecht opgemerkt dat verweerder in het nader gehoor niet heeft doorgevraagd op deze verklaringen van eiser teneinde de individuele omstandigheden van eiser helder te krijgen. Met name gelet op eisers leeftijd mag van verweerder verwacht worden dat op dergelijke verklaringen wordt doorgevraagd. Het onderzoek is ook op dit punt dan ook niet volledig en onvoldoende zorgvuldig en het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd.
Humanitaire situatie in Jemen.
15. In het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [14] kunnen humanitaire omstandigheden enkel een rol spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat een actor van vervolging is vereist. Uit het arrest Sufi en Elmi [15] van het EHRM [16] volgt dat humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict worden onderscheiden van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Wanneer de erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet verweerder beoordelen of eiser bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. [17]
16.
Verweerder is ten onrechte, noch in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift, ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen en de invloed van de strijdende partijen daarop. Ook heeft verweerder geen beoordeling gemaakt in het licht van paragraaf 283 van het arrest Sufi en Elmi, zoals schuingedrukt weergegeven in de overweging hiervoor. Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Verblijfsvergunning regulier
17. Gelet op de hiervoor genomen conclusies ziet de rechtbank thans geen aanleiding om te toetsen of verweerder terecht aan eiser geen verblijfsvergunning regulier heeft verleend.

Conclusie en gevolgen

18. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
19. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
20. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 november 2024;
- draagt verweerder op binnen 16 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan op 17 maart 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Eiser beroept zich op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:341 en 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622 en op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 11 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17042.
3.Eiser wijst in dat verband op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 6 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6069, Amsterdam van 12 december 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8274, Arnhem van 12 maart 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1185 en Zwolle van 31 januari 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3424.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
6.Update 2024, nr.6 van 22 november 2024 van Vluchtelingenwerk Nederland: Onvoldoende gemotiveerd dat Jemen geen 15c-situatie kent en dat humanitaire situatie niet door conflictpartijen is veroorzaakt, een presentatie van dr. Marina de Regt van 26 november 2024, Jemen: ‘een veilig land om naar terug te keren?’, een notitie van vluchtelingenwerk Nederland van 20 januari 2025 ten aanzien van eiser.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Artikel 15, aanhef en onder c, (15c) van Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn).
11.Maar ook de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 15 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:558, 30 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1207.
12.Zie nota Landenbeleid Jemen van 29 september 2023 met kenmerk 4939551.
13.Pagina 27 van het verslag van het nader gehoor AMV van 5 november 2024.
14.Richtlijn 2011/95/EU.
15.Arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 28 juni 2011, Sufi en Elmi v. het Verenigd Koninkrijk, app. no. 8319/07 en 11449/07.
16.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
17.Paragraaf 283 van het arrest Sufi en Elmi.