Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 4 december 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft tot zijn vijfde levensjaar in Jemen gewoond. Nadat zijn (Jemenitische) vader is overleden, is eiser, samen met zijn met moeder, broer en zus, naar Somalië vertrokken. Eiser werkte met zijn broer bij een waterzuiveringsbedrijf. Eisers broer werd telefonisch bedreigd door Al-Shabaab vanwege de levering van water aan overheidspersonen. Hij is enige tijd daarna vermoord door Al-Shabaab. Eiser werd in januari 2022 door Al-Shabaab telefonisch bedreigd. Hij is daarna vertrokken uit Somalië. Eiser vreest bij terugkeer naar Somalië te worden vermoord door Al-Shabaab. Hij vreest ook voor terugkeer naar Jemen, omdat daar vechtende groepen zijn en hij heeft geen netwerk in Jemen dat hem kan helpen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Omdat de asielaanvraag wordt getoetst aan de hand van eisers Jemenitische nationaliteit en Jemen het land van herkomst is van eiser, worden de problemen van eiser in Somalië niet getoetst door verweerder. Bij terugkeer naar Jemen loopt eiser geen reëel risico op ernstige schade. De humanitaire situatie in Jemen is zorgwekkend, maar er is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.De veiligheidssituatie in het zuidelijk deel van Jemen en met name in de stad [plaats] , de stad waar eiser is geboren, is rustig en bestendig nu er feitelijk sprake is van een bestand tussen de verschillende strijdende partijen in het zuiden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat juist hij bij terugkeer problemen zal ondervinden op grond van persoonlijke en individuele kenmerken. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser bij terugkeer in Jemen onderzoek zou kunnen doen naar de verblijfplaats van familieleden in Jemen. Verder heeft verweerder overwogen dat aangenomen mag worden dat eiser in [plaats] een netwerk binnen de Somalische gemeenschap heeft waarop hij terug kan vallen en dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat hij door deze Somalische gemeenschap zal worden gediscrimineerd vanwege het behoren tot de Muwaladin-gemeenschap. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat het voor rekening en risico van eiser komt dat hij geen Jemenitische identiteitsdocumenten heeft en dat van hem verwacht mag worden dat hij naar de Jemenitische ambassade in Den Haag gaat om alsnog in het bezit te komen van dergelijke documenten. Eiser is geen ontheemde of vluchteling in Jemen.
4. Eiser voert daartegen het volgende aan. De humanitaire situatie in Jemen is dusdanig ernstig dat sprake is van de hoogste gradatie van willekeurig geweld. Dit betekent dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM,los van zijn individuele omstandigheden. Het beleid van verweerder op dit punt is dan ook niet juist en onredelijk. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd dat de humanitaire situatie in Jemen niet voornamelijk is te wijten aan directe en indirecte acties van de partijen bij het conflict als bedoeld in het arrest Sufi en Elmi.Ter onderbouwing van de slechte situatie in Jemen beroept eiser zich op diverse brieven, rapportages en artikelen.Ook doet eiser een beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024en zittingsplaats Den Haag van 28 november 2024.Voor zover geen sprake is van de hoogste gradatie van willekeurig geweld, maken de individuele omstandigheden van eiser dat hij zich niet kan onttrekken aan het geweld in Jemen. Daarbij wijst eiser erop dat hij sinds zijn vijfde in Somalië heeft verbleven, dat hij in Jemen geen netwerk heeft en dat hij niet weet of de familie van zijn vaderszijde nog in leven is. Verweerder heeft verder niet gemotiveerd op welke wijze eiser zich met zijn gezin staande zou kunnen houden in een land waar momenteel sprake is van een van de grootste humanitaire crises ter wereld terwijl hij de taal niet spreekt en geen netwerk, woning of werk heeft. Eiser wijst in dit kader op informatie van VluchtelingenWerk Nederland over de situatie van IDP’sin Jemen. Daarnaast is eiser onderdeel van de Muwaladin-gemeenschap. Deze gemeenschap wordt in Jemen gediscrimineerd op de arbeidsmarkt en bij het verkrijgen van officiële documenten. Verder is eiser ernstig ziek; hij is gediagnostiseerd met leukemie. Verweerder heeft geen aandacht aan deze diagnose besteed. Door zijn diagnose kan eiser zich minder snel aan willekeurig geweld onttrekken. Ook maakt het feit dat eiser geen Jemenitische identiteitsdocumenten heeft dat hij sneller slachtoffer zal worden van willekeurig geweld. Er zijn veel controleposten waar zal opvallen dat eiser geen documenten heeft en de situatie voor ontheemden in Jemen is slecht. Als terugkeerder loopt eiser bovendien een groot risico om te worden gezien als spion. Verweerder heeft dan ook ten onrechte overwogen dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc.Daaruit blijkt dat aangenomen wordt dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie). Een vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
6. Eiser wordt gevolgd in zijn betoog dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, maar van een minder uitzonderlijke situatie. Daartoe is het volgende redengevend.
7. In het bestreden besluit en het verweerschrift heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld verwezen naar informatie uit de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over Jemen van 2022 en 2023. De informatie uit het meest recente algemeen ambtsbericht uit 2023 ziet op de verslagperiode augustus 2022 tot en met augustus 2023. De grote hoeveelheid informatie waar eiser naar heeft verwezen, zowel in zijn zienswijze als de gronden van beroep, is van recentere aard en ziet met name op de situatie in Jemen in 2024. Het lag op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de veiligheidssituatie in Jemen is. Verweerder heeft dit echter nagelaten en is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de recente informatie waar eiser naar heeft verwezen.
8. Eiser voert terecht aan dat uit de overgelegde informatie en de uitspraken van zittingsplaatsen Amsterdam en Den Haag volgt dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is en dat het feitelijke bestand tussen de strijdende partijen, waar verweerder naar heeft verwezen, onder druk staat. De rechtbank acht verder van belang dat, zoals ook bij de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam is betrokken, in de door verweerder overgelegde nota van 29 september 2023 actieve intrekking van al verleende verblijfsvergunningen asiel aan vreemdelingen uit Jemen niet opportuun wordt geacht, omdat het zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging van de omstandigheden in Jemen een voldoende en niet-voorbijgaand karakter heeft. Hoewel de vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken, naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een aanvraag van een vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel al dan niet kan worden afgewezen, duidt ook dit erop dat de veiligheidssituatie in Jemen fragiel is. Verweerder heeft deze informatie onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
9. Verder voert eiser terecht aan dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert door te beoordelen of de humanitaire situatie in Jemen enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan het conflict, gelet op het arrest Sufi en Elmi. De rechtbank sluit hiermee aan bij het oordeel van zittingsplaats Amsterdam in de uitspraak van 25 oktober 2024. Uit paragrafen 280 tot en met 283 van het arrest Sufi en Elmi volgt dat als erbarmelijke humanitaire omstandigheden uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk te wijten zijn aan armoede of natuurlijke verschijnselen, slechts sprake kan zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM in ‘
very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling’. Wanneer natuurlijke verschijnselen echter hebben bijgedragen aan erbarmelijke humanitaire omstandigheden, maar deze voornamelijk zijn te wijten aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet beoordeeld.
10. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de humanitaire situatie in Jemen niet voornamelijk te wijten is aan acties van de partijen van het conflict. In het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar de beslisnota bij de Kamerbrief van 18 maart 2024 waarin onder meer is overwogen dat enerzijds beargumenteerd kan worden dat de strijdende partijen de slechte humanitaire situatie veroorzaken en zelfs verslechteren en dat anderzijds duidelijk is dat de penibele humanitaire situatie voor een deel te wijten is aan de impact van klimaatverandering. Hieruit blijkt dat verweerder aanneemt dat de strijdende partijen deels verantwoordelijk zijn voor de slechte humanitaire situatie. Verweerder heeft echter nagelaten te motiveren hoe groot het aandeel van de strijdende partijen is en waaruit volgt dat de slechte humanitaire situatie niet
voornamelijkis te wijten aan de strijdende partijen.
11. Gelet op het voorgaande is sprake van motiveringsgebreken. Het beroep is reeds om die reden gegrond. Aan de overige beroepsgronden die zien op de vraag of verweerder voldoende acht heeft geslagen op de individuele omstandigheden van eiser en of die individuele omstandigheden maken dat eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt, komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).