ECLI:NL:RBDHA:2025:1207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.35066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Jemenitische vreemdeling met vrees voor vervolging en risico op ernstige schade

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 12 mei 2023. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 2 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij eiser een termijn van vier weken kreeg om terug te keren naar Jemen. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 behandeld, waarbij eiser, een tolk en de gemachtigden van partijen aanwezig waren. Eiser heeft zijn vrees voor vervolging toegelicht, waarbij hij stelt dat hij vanwege zijn achternaam, die geassocieerd wordt met de Ahmadi-stam, problemen vreest met de Houthi's in Jemen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet terecht is, omdat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank wijst erop dat de humanitaire situatie in Jemen precair is en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de invloed van de strijdende partijen op deze situatie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35066

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 12 mei 2023. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 2 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Uit het bijbehorende terugkeerbesluit volgt dat eiser een termijn van vier weken krijgt om terug te keren naar Jemen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] als tolk en de gemachtigden van partijen.
1.2.
Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024. [1] Verweerder heeft vervolgens de gelegenheid gekregen het hoger beroepschrift tegen die uitspraak te overleggen, waarna eiser hierop schriftelijk heeft gereageerd. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Bevoegdheid minister
2. De rechtbank stelt, met eiser, vast dat het bestreden besluit is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie. Ter zitting bevestigde verweerder dat de minister het besluit voor haar rekening neemt. Niet gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. Daarom kan dit gebrek worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel regelt dat een besluit, ondanks schending van een rechtsregel, in stand kan worden gelaten, als iemand niet is benadeeld. Vanwege het gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
Het asielrelaas
3. Eiser verklaart dat hij de Jemenitische nationaliteit heeft en is geboren op [datum] 1996. Eiser heeft nooit in Jemen gewoond; hij is geboren in Saoedi-Arabië en is daar opgegroeid. Hij kan niet naar Jemen, omdat hij vreest problemen te krijgen met de Houthi’s. Uit zijn [achternaam] wordt afgeleid dat eiser behoort tot de Ahmadi. Eiser is echter Soenniet, omdat zijn vader Soenniet is geworden na aankomst in Saoedi-Arabië. Eiser vreest hierdoor voor zijn eigen stam omdat hij Soenniet is, alsook voor andere Jemenieten omdat zij hem als Ahmadi zullen zien. Daarnaast vreest hij de algehele onveilige situatie in Jemen door de oorlog.
Het bestreden besluit
4. Verweerder beoordeelt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser als geloofwaardig. Dat eiser Soenniet is, vindt verweerder ook geloofwaardig. Verweerder wijst de asielaanvraag af, omdat eiser geen vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. [2] Niet is gebleken dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat eiser problemen krijgt vanwege zijn achternaam, die hoort bij de Ahmadi-stam, is enkel gebaseerd op vermoedens. Ook de gevreesde problemen met de Houthi’s zijn enkel gebaseerd op vermoedens. Daarbij betrekt verweerder informatie uit het Algemeen Ambtsbericht [3] , waaruit volgt dat het leefgebied van eisers stam niet onder controle van de Houthi’s staat. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt op grond van welke individuele omstandigheden juist hij specifiek een reëel risico loopt slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld in Jemen. Verweerder concludeert dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw [4] , omdat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was. Dit geldt ook als een terugkeerbesluit, zo volgt uit artikel 45 van de Vw. Tot slot heeft verweerder geweigerd eiser een reguliere verblijfsvergunning te verstrekken.
Eisers beroepsgronden
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte een verblijfsvergunning is onthouden. Eiser stelt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft alsook dat hij bij terugkeer naar Jemen reëel risico op ernstige schade loopt. Daarbij stelt eiser dat verweerder voor Jemen ten onrechte niet langer uitgaat van de hoogste mate van willekeurig geweld. De veiligheidssituatie in Jemen is zeer precair. Eiser wijst op de uitspraak van 25 oktober 2024 van zittingsplaats Amsterdam [5] en openbare bronnen, zoals het oordeel van de UNHCR [6] van oktober 2021 (geactualiseerd in 2024) en het Algemeen Ambtsbericht Jemen van september 2023. Daarbij stelt eiser dat verweerder de slechte humanitaire situatie in Jemen ten onrechte niet heeft betrokken. Verweerder heeft niet onderzocht of eiser bij terugkeer in staat zal zijn te zorgen voor zijn primaire levensbehoeften, zoals voedsel, hygiëne en onderdak. De slechte humanitaire situatie is het gevolg van de oorlog. Deze omstandigheden kwalificeren ook als een schending van artikel 3 van het EVRM. [7]
6. Verder stelt eiser dat een verhoogd risico loopt slachtoffer te worden van willekeurig geweld, omdat hij door zijn achternaam wordt geassocieerd met de Ahmadi’s, ondanks dat eiser Soenniet is. Ook is eiser nooit in Jemen geweest en bevindt hij zich daardoor in een kwetsbare positie. Eiser verwijst naar een openbare bron [8] waaruit blijkt dat terugkerende arbeidsmigranten uit Saoedi-Arabië een verhoogd risico hebben slachtoffer te worden van vervolgingsdaden. Eisers positie is daarmee vergelijkbaar.
7. Ook begrijpt eiser niet dat zijn broer, met dezelfde achtergrond, in Nederland wel een status heeft gekregen. Met deze broer oefent eiser bovendien privéleven uit dat beschermt moet worden op grond van artikel 8 van het EVRM. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft genomen.
Juridisch kader
8. Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is en in zijn land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging of bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit volgt uit artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw. Deze wetgeving is een implementatie van de Kwalificatierichtlijn. [9] Artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw, is gelijk aan artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Dit artikel geeft vergelijkbare bescherming als artikel 3 van het EVRM.
9. Een aanvraag wordt op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Een aanvraag is op grond van artikel 30b, lid 1, aanhef en onder h, van de Vw, kennelijk ongegrond indien een vreemdeling, zonder gegronde reden, niet zo snel mogelijk na binnenkomst in Nederland kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
10. De toepassing van artikel 15, aanhef en onder c (15c) van de Kwalificatierichtlijn is nader ontwikkeld in rechtspraak. Uit de uitspraak van de Afdeling [10] van 17 juli 2024 [11] volgt dat de minister bij toepassing van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn zowel de individuele omstandigheden als de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst moet betrekken. Alleen in de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, wordt niet toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. De vereisten om aan het betrekken van die individuele omstandigheden toe te komen zijn slechts dat er a) willekeurig geweld is en b) dat dit geweld plaatsvindt binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Het arrest X en Y van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 [12] en de tekst van artikel 15c bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het willekeurige geweld een bepaalde of hoge mate moet hebben. Wel volgt uit het arrest dat de individuele omstandigheden in minder uitzonderlijke situaties meer gewicht moeten hebben om te komen tot een reëel risico op ernstige schade.
11. In het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn kunnen humanitaire omstandigheden enkel een rol spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat een actor van vervolging is vereist. Uit het arrest Sufi en Elmi [13] van het EHRM [14] volgt dat humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict worden onderscheiden van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Wanneer de erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet verweerder beoordelen of eiser bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. [15] Vrees voor vervolging
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft. Eisers vrees is gebaseerd op vermoedens dat hij wordt gezien als Ahmadi vanwege zijn achternaam. Uit de door eiser overgelegde artikelen volgt geen link tussen eisers achternaam en het zijn van Ahmadi. Ook blijkt daar niet uit dat eiser om die reden een risico loopt. Eiser heeft zelf verklaard Soenniet te zijn en heeft niet weten te onderbouwen waarom dat in Jemen niet zou worden geloofd.
Risico op ernstige schade
13. Verweerder heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc. [16] Verweerder neemt aan dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld. Er wordt, sinds de beleidswijziging in april 2024, niet langer aangenomen dat de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld van toepassing is. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar de informatie in het hoger beroepschrift en het Algemeen Ambtsbericht, waarin uiteen is gezet dat gevechtshandelingen op minder grote schaal plaatsvinden sinds het – inmiddels de-facto – bestand van april 2022. Dit heeft gezorgd voor een significante daling van het aantal burgerslachtoffers door willekeurig geweld. Verweerder heeft in zijn herbeoordeling ook betrokken dat het de-facto bestand sinds januari 2024 onder druk is komen te staan en dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is. [17] De vrees was dat het geweld zou oplaaien. Niet is gebleken dat dit nadien is gebeurd. Eiser dient, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 aannemelijk te maken dat zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen voor hem zorgen voor een reëel risico op ernstige schade vanwege het willekeurige geweld. De door eiser aangevoerde individuele omstandigheden zijn niet aannemelijk gemaakt, zo heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen en de invloed van de strijdende partijen op die situatie. Het standpunt van verweerder in beroep dat de zorgelijke humanitaire situatie niet enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan de gewapende partijen is en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft dit standpunt onderbouwd met verwijzing naar de beslisnota van 29 september 2023. [18] Volgens verweerder vallen humanitaire omstandigheden in principe buiten de werkingssfeer van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De (slechte) humanitaire situatie kan in het kader van artikel 15c alleen worden betrokken voor zover deze direct en in overwegende mate het gevolg is van specifiek en doelbewust handelen of nalaten van de verschillende strijdende partijen, met de bedoeling om een catastrofale humanitaire situatie te creëren als oorlogsmethodiek. Daar is geen sprake van, omdat de zorgelijke humanitaire situatie “
een opeenstapeling[is]
van een jarenlange burgeroorlog met als gevolg extreme economische malaise, droogte en overstromingen, schaarste in schoon drinkwater en een gebrekkige voedselvoorziening. De gehanteerde oorlogsmethoden in het conflict (en met name ook de economische oorlogsvoering) hebben ook invloed op de zorgelijke humanitaire situatie maar deze situatie is niet enkel en in overwegende mate toe te schrijven aan deze oorlogsmethoden.”
14.1.
In het door partijen aangehaalde Algemeen Ambtsbericht, staat onder meer het volgende:
“De grote afhankelijkheid van humanitaire hulp onder de bevolking belette de strijdende partijen niet om toegang tot deze hulp te dwarsbomen. Strijdende partijen verlegden de hulp naar niet-hulpbehoevenden en hinderden en intimideerden hulporganisaties. Zo vonden volgens OCHA in 2022 in totaal 3.300 incidenten plaats waarbij humanitaire toegang werd gehinderd.” [19]
14.2.
Verweerder stelt dus wel dat de humanitaire situatie niet in overwegende mate wordt veroorzaakt door strijdende partijen, maar uit dit citaat blijkt dat de strijdende partijen bewust de slechte humanitaire situatie in Jemen in stand houden of verergeren. Ook blijkt uit het citaat uit de beslisnota dat de oorlog een duidelijke oorzaak is van de slechte humanitaire situatie in Jemen. Als gevolg van die oorlog is er onder meer schaarste in schoondrinkwater en een gebrekkige voedselvoorziening. Dat betekent dat verweerder de humanitaire omstandigheden niet zonder een nadere motivering buiten beschouwing kan laten bij de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Gelet hierop valt dan ook niet uit te sluiten dat nog altijd sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld.
15. Verder heeft verweerder de omstandigheid, dat eiser nooit in Jemen heeft gewoond, maar in Saoedi-Arabië heeft gewoond en nadien in Europa, ten onrechte als een niet-relevante omstandigheid aangemerkt. Dit terwijl uit het Algemeen Ambtsbericht [20] volgt dat er een incompleet beeld is over de situatie van teruggekeerde Jemenitische vluchtelingen wegens een gebrek aan feitelijke informatie. Uit de openbare bron waarnaar eiser heeft verwezen, blijkt dat terugkerende arbeidsmigranten zich in een kwetsbare positie bevinden. Eisers situatie is daarmee vergelijkbaar, omdat niet valt in te zien waarom eisers positie bij terugkeer naar Jemen niet vergelijkbaar zou zijn met die van voormalige arbeidsmigranten uit Saoedi-Arabië. Door deze omstandigheid niet als relevante individuele omstandigheid te betrekken in de beoordeling is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
Kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw
16. Verweerder stelt zich overigens terecht op het standpunt dat eiser zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, heeft aangemeld en daarbij kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Eiser is namelijk op 5 of 6 november 2022 Nederland ingereisd en hij heeft pas op 12 mei 2023 kenbaar gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Hij heeft hiervoor geen deugdelijke reden gegeven. Eisers verklaring dat hij zes maanden heeft gewacht zodat hij niet in een Dublinprocedure terecht zal komen, heeft verweerder terecht niet geaccepteerd.
Artikel 8 van het EVRM
17. Eiser wijst op het privéleven dat hij hier in Nederland met zijn broer uitoefent. Zijn broer is eisers enige directe familielid in Nederland. Als hij geen contact meer kan hebben met zijn broer, is dat een inbreuk op zijn privéleven.
17. Verweerder wijst erop dat de aanwezigheid van een broer niet automatisch betekent dat eisers recht op privé- en gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM wordt geschonden. Eiser heeft niet onderbouwd dat tussen hem en zijn broer sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie.
17. Verweerder heeft terecht overwogen dat artikel 8 van het EVRM niet is geschonden. Eiser onderbouwt zijn beroepsgrond verder ook niet. Niet is gebleken dat eiser privéleven heeft opgebouwd in Nederland. Voor zover eiser ook heeft bedoeld een beroep te doen op gezinsleven, heeft eiser in het nader gehoor juist verklaard dat hij niet afhankelijk is van zijn broer. Een bijzondere afhankelijkheidsrelatie is niet aangetoond.
Gelijke situatie broer
20. Ten aanzien van de omstandigheid dat de broer van eiser wel een verblijfsvergunning heeft gekregen, heeft verweerder terecht overwogen dat elke asielaanvraag zelfstandig wordt beoordeeld. Daarbij heeft eiser niet aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat dit is genomen in strijd met de zorgvuldigheid (artikel 3:2 van de Awb) en motiveringsplicht (artikel 3:46 van de Awb). De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Gelet op het door verweerder in deze zaak ingenomen standpunt ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen.
21.1.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van twaalf weken, gerekend vanaf de publicatie van de uitspraak.
21.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 september 2024;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2025, door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
3.Algemeen Ambtsbericht Jemen september 2023.
4.Vreemdelingenwet 2000.
6.United Nations High Commissioner for Refugees
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Rapport UNHCR oktober 2021, update 2024.
9.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12.ECLI:EU:C:2023:843.
13.Arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 28 juni 2011, Sufi en Elmi v. het Verenigd Koninkrijk, app. no. 8319/07 en 11449/07.
14.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
15.Paragraaf 283 van het arrest Sufi en Elmi.
16.Vreemdelingencirculaire 2000.
17.Verweerder verwijst naar de Kamerbrief van 18 maart 2024, kenmerk 4939552.
18.Kamerstukken II 2023-24, 19637, nr. 3215 (Bijlage bij de Kamerbrief van 21 maart 2024).
19.Algemeen Ambtsbericht, p. 7 en 8.
20.Pagina 50.