Overwegingen
1. Eiser heeft op 24 januari 2016 een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij pamfletten verspreidde en dat hij door de aanhouding van zijn vriend, tevens lid van de groep waarmee hij de pamfletten verspreidde, vreest voor zijn eigen leven. Daarnaast heeft eiser aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de personen van de inlichtingendienst die bij hem zijn langs geweest om informatie in te winnen over de verdwijning van zijn neef. Bij besluit van 30 juni 2017 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000, omdat eisers asielrelaas niet geloofwaardig werd geacht. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Ook het door eiser ingestelde hoger beroep is ongegrond verklaard. Daarmee is het besluit van 30 juni 2017 in rechte komen vast te staan. Op 11 april 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn (opvolgende) asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Ter ondersteuning van zijn asielaanvraag heeft eiser een aantal stukken overlegd, waaronder een getuigenis over zijn bekering, een doopcertificaat en verklaringen van derden.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
- Afwenden van de islam en bekering tot het christendom.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft het afwenden van de islam en de bekering tot het christendom niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als verdragsvluchteling, waardoor hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Daarnaast stelt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, waardoor hij ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
6. Ten aanzien van de beoordeling door verweerder van eisers standpunt over de afkeer van de islam, overweegt de rechtbank als volgt.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder zich niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een tegenstrijdigheid in eisers verklaringen over het afstand nemen van zijn geloof. Eiser heeft tijdens het gehoor naar aanleiding van de opvolgende aanvraag verklaard dat hij vanaf zijn 14e jaar langzaam afstand heeft genomen van de islam. Tijdens het aanmeldgehoor in de eerste asielprocedure heeft eiser verklaard dat hij religieus is en sjiitisch moslim. Deze vraag is echter niet gesteld in het gehoor over zijn asielmotieven maar in het aanmeldgehoor op het moment dat basisgegevens werden verzameld zoals adres, samenstelling van familie en eventuele studie en militaire dienstplicht. De enkele vraag of eiser bij een geloofsgemeenschap behoort, is dan een vraag naar een feitelijkheid waarbij aan eiser niet is duidelijk gemaakt dat hij bij die vraag meteen moest vermelden wat dat voor hem daadwerkelijk betekende en hoe hij hier invulling aan gaf. Tijdens het eerste gehoor in de eerste asielprocedure heeft eiser opnieuw aangegeven dat hij sjiitisch moslim is maar dat hij niet praktiserend is. De rechtbank overweegt dat dit niet zonder meer tegenstrijdig is aan de verklaringen die eiser in de huidige procedure heeft afgelegd. In de vorige procedure heeft eiser zijn relaas niet gebaseerd op opvattingen over het geloof, zodat niet valt in te zien dat verweerder – zonder in het eerste gehoor door te vragen wat dat voor eiser betekende – dit thans kan aanmerken als tegenstrijdig ten opzichte van zijn actuele verklaringen. In het eerste gehoor is het niet actief belijden van de islam slechts zijdelings aan de orde gekomen omdat dit ook niet ten grondslag lag aan de vraag om bescherming. In deze procedure wordt eiser wel gevraagd om uit te leggen waarom hij niet actief deelnam aan religieuze uitingen en of dit te maken had met het eenvoudigweg niet mee willen doen aan religieuze rituelen of wellicht voortkwam uit diepere motieven. Omdat de vragen door verweerder in de vorige procedure dus vanuit een ander perspectief zijn gesteld en op deze aspecten van het relaas toen –begrijpelijk- niet is doorgevraagd, is het naar het oordeel van de rechtbank niet zorgvuldig om de verklaringen in de eerste procedure die zien op het al dan niet de islam aanhangen nu als motivering te gebruiken om het afstand van de islam niet aannemelijk te achten. De rechtbank zal deze overwegingen van verweerder dan ook buiten beschouwing laten. Gelet hierop is van tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser over het afstand nemen van de islam in Iran dan ook niet gebleken.
8. De rechtbank overweegt voorts dat niet begrijpelijk is waarom verweerder de verklaringen van eiser over het afstand nemen van de islam algemeen van aard acht. Verweerder heeft gemotiveerd dat eiser de islam heeft gekenmerkt als een religie van veel geweld en discriminatie. Eiser heeft deze verklaringen echter zeer concreet onderbouwd met persoonlijke ervaringen. Zo heeft eiser verklaard dat zijn nichtje met de dood werd bedreigd vanwege de omgang met een jongen en dat deze doodsbedreigingen werden gebaseerd op de islam. Eiser heeft verklaard dat dit incident, waarbij zijn vader het leven van zijn nichtje heeft moeten redden en waarvan hij op zeer jonge leeftijd getuige is geweest, een enorme impact heeft gehad en daarom de grootste aanleiding is geweest om zich af te wenden van de islam. Eiser heeft daaraan toegevoegd dat hij niet kon accepteren dat zijn zussen zich niet konden kleden en opmaken zoals zij wilden omdat zij daarin vanuit de islam werden beperkt. Eiser heeft ook verklaard dat bij vele aspecten van het dagelijks leven, zoals het solliciteren naar een baan, werd gevraagd of je gelovig bent. Eiser heeft toegelicht dat als je niet steeds bevestigde dat je gelovig was je voor meerdere banen eenvoudigweg niet in aanmerking kwam. Dat de gedragingen van eiser méér inhielden dan het niet praktiserend zijn heeft eiser weliswaar niet letterlijk benoemd maar blijkt wel uit zijn verklaringen. Hij heeft immers verklaard dat hij alleen tegen zijn beste vrienden kon zeggen wat zijn beweegredenen waren om niet langer bij de islam te willen horen. Dit getuigt niet van het eenvoudigweg niet mee willen doen maar van een meer inhoudelijk motief. Hij hierbij aangegeven dat het lastig was omdat hij niet langer steeds gedwongen wilde worden om mee te moeten doen met uiterlijke uitingen van geloof. Ook vond hij dat hij door feitelijk handelen steeds moest bevestigen dat hij gelovig was. De rechtbank vermag niet in te zien waarom de verklaringen van eiser over zijn nichtje, zussen, vrienden en het niet willen moeten bevestigen dat hij gelovig was door verweerder als algemeen en niet persoonlijk worden beschouwd. Zoals ter zitting besproken lijken dit nu juist verklaringen die betrekking hebben op zeer concrete en persoonlijke ervaringen van eiser. Het argument van verweerder dat de aspecten geweld en discriminatie slechts algemeen van aard zijn is bij deze summiere motivering niet begrijpelijk. Dat geldt ook voor de tegenwerping van verweerder dat eiser vanwege het niet praktiseren van de islam geen persoonlijke problemen heeft ondervonden. Verweerder gaat er door dit op deze wijze tegen te werpen immers aan voorbij dat eiser heeft verklaard dat hij zijn opvattingen over de islam in het dagelijkse leven steeds verborgen heeft weten te houden ondanks dat bij gelegenheden wordt verwacht het geloof in de islam te bevestigen en er overigens slechts met zijn beste vrienden over te hebben kunnen praten.
9. De rechtbank concludeert dat de motivering door verweerder van het deel van het tweede element dat ziet op het afstand nemen van de islam niet toereikend is gemotiveerd en dat overigens ten onrechte is geconstateerd dat sprake is van tegenstrijdigheden die als tegenwerping ten grondslag kunnen worden gelegd aan de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Verweerder zal zijn standpunt dat eiser geen afstand heeft genomen van de islam, indien hij dit standpunt wenst te handhaven, dus opnieuw moeten motiveren.
10. Ten aanzien van de beoordeling door verweerder van eisers standpunt dat hij is bekeerd tot het christendom overweegt de rechtbank als volgt.
11. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die zien op drie elementen: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. Het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving. De vreemdeling moet in dit kader aannemelijk maken dat de gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Dit geldt temeer wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een land waar bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is en kan worden bestraft. De verklaringen over deze drie elementen moeten steeds in onderling verband worden bezien, waarbij vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. De rechtbank verwijst hierbij naar Werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen en naar de uitspraken van de Afdeling van 10 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1307) en 30 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1068). 12. De rechtbank stelt vast, zoals geverifieerd ter zitting, dat door eiser niet is betwist dat deze vaste gedragslijn op zich zelf een aanvaardbare wijze is om gestelde bekeringen te toetsen. Voor zover in het rapport van de Stichting Gave anders wordt gesuggereerd zal de rechtbank dit dan ook buiten beschouwing laten.
13. Verweerder mag zoals hiervoor weergegeven het zwaartepunt in zijn beoordeling leggen op de zogenaamde eerste pijler, te weten de motieven om te bekeren en het proces van de bekering.
14. Verweerder werpt in dit kader aan eiser tegen dat hij stelt dat zijn ontslag uit detentie in juli 2018 van doorslaggevend belang voor eiser is geweest om zich te bekeren, maar dat hij niet uitlegt waarom hij dit in verband brengt met zijn geloof. De rechtbank overweegt dat deze tegenwerping getuigt van een onzorgvuldige beoordeling van de verklaringen van eiser. Eiser heeft immers verklaard dat [naam] , die hij op het moment van detentie geruime tijd kende als voorganger van de Compassie, hem had gezegd dat hij op de moeilijke momenten in het leven moest gaan bidden. Eiser heeft verklaard dat hij zich in een uitzichtloze situatie bevond toen hij werd gedetineerd omdat hij was uitgeprocedeerd en nergens naar toe kon. Eiser heeft verklaard dat hij gelet op de woorden van [naam] toen is gaan bidden in zijn cel. Enige tijd later is hij vrijgelaten. Eiser heeft uitgelegd dat hij een verband aanneemt tussen zijn gebed en de vrijlating. De rechtbank overweegt dat niet valt in te zien waarom verweerder zich ondanks de verklaring van eiser op het standpunt stelt dat eiser geen verband legt tussen zijn gebed en de feitelijke vrijlating. Het argument van verweerder dat eiser eerst had moeten nagaan op welke juridische gronden hij was vrijgelaten faalt. Het gaat er immers niet om waarom eiser daadwerkelijk is vrijgelaten. Relevant is dat eiser gedetailleerd heeft verklaard waarom hij de vrijlating in verband brengt met de aanmoediging van [naam] om te bidden in moeilijke omstandigheden, zijn gebed in detentie en het vervolgens feitelijk worden vrijgelaten. Deze tegenwerping kan zonder nadere motivering geen stand houden.
15. Verweerder heeft in dit verband verder tegengeworpen dat als eiser stelt dat deze ervaring van wezenlijk belang is geweest voor zijn bekering het opmerkelijk is dat hij het in zijn getuigenis van 24 februari 2019 die hij bij gelegenheid van zijn doop heeft afgelegd in het geheel niet heeft gehad over zijn verblijf in de cel en het wonder dat hij is vrijgelaten. De rechtbank overweegt dat in de getuigenis waar verweerder aan refereert onder meer het volgende is opgenomen:
“In de zomer van 2018 gebeurde er iets heel ergs met mij. Ik dacht dat het einde van mijn leven was gekomen. Niemand kon mij helpen, ik was helemaal moe en dacht: dit is het einde. Maar ik begon te bidden en praten met God en heb God toen om hulp gevraagd en of Hij een oplossing wilde geven voor het grote probleem wat ik had. God heeft mijn gebed gehoord en antwoord gegeven. Hij heeft mij uit deze moeilijke situatie gered. Ik heb toen God met mijn hele hart en ziel ervaren en ik begon mijn heerlijke God te eren met mijn hele hart en ziel”.
16. De rechtbank overweegt dat deze passage naadloos past in de verklaringen van eiser over zijn verblijf in de cel in juli 2018 en de feitelijke vrijlating die eiser –zo verklaart hij- als een wonder heeft ervaren. Uit de verklaringen van eiser blijkt voorts dat hij in de zomer van 2018 kort is gedetineerd. Verder overweegt de rechtbank dat indien verweerder dit opmerkelijk vindt hij hier in het kader van de samenwerkingsplicht vragen over had moeten stellen. Reeds bij de M35-O is de getuigenis als een van de producties overgelegd om zijn relaas aannemelijk te maken. Eiser heeft verklaard over zijn detentie en vrijlating. Op dat moment had aan eiser kunnen worden gevraagd waarom hij dit niet in zijn getuigenis die hij heeft afgelegd toen hij werd gedoopt heeft genoemd. De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat hiervoor een simpele verklaring is. Te denken valt aan het argument dat iemand terughoudend zal zijn om over een detentie te verklaren ten overstaan van een kerkgemeenschap waartoe je graag wil worden toegelaten. De rechtbank heeft deze tegenwerping aan eiser ter zitting met besproken. Eiser heeft daarop verklaard dat meerdere mensen hem hadden gezegd dat het beter was om hierover niet te spreken. Verweerder heeft door geen vragen te stellen over de getuigenis, maar de inhoud van de getuigenis wel ten grondslag te leggen aan zijn motivering dat de bekering niet aannemelijk is onzorgvuldig en in strijd met de samenwerkingsplicht gehandeld. Verweerder moet immers eiser niet alleen in de gelegenheid stellen om zelf zijn relaas vrij naar voren te brengen, maar moet proberen met nadere vragen duidelijkheid te verkrijgen over de inhoud en strekking van de verklaringen van eiser en eiser zodoende daadwerkelijk in staat stellen zijn relaas ook zo goed mogelijk naar voren te brengen, Dat geldt temeer nu deze verklaring van eiser wordt ondersteund door de verklaring van [naam] . Dat sprake is van een opvolgende aanvraag doet hier niet aan af. De rechtbank overweegt dan ook dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met de tegenwerping dat de inhoud van de getuigenis opmerkelijk is, terwijl aan eiser geen vragen zijn gesteld over die getuigenis en eiser wel in zijn relaas over het grote belang van de detentie als doorslaggevende ervaring om te bekeren heeft verklaard.
17. Eiser heeft zich in zijn gronden op het standpunt gesteld dat uit het bestreden besluit niet duidelijk wordt welk gewicht aan de tweede en derde pijler van de beoordeling op grond van de vaste gedragslijn wordt toegekend en dat de enkele stelling dat het zwaarste gewicht wordt toegekend aan de motieven voor en het proces van bekering onvoldoende is om niet nader in te gaan op de andere twee pijlers. Deze beroepsgrond slaagt ook.
18. In werkinstructie (WI) 2019/18 is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
De IND toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering. Bij deze beoordeling is de weging van de drie elementen van belang.
Belangrijk is dat alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering.
(…)
Indien er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit ‘compenseren’, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te ‘compenseren’.
(…)
Alhoewel het zwaartepunt in de beoordeling ligt bij de motieven voor en het proces van bekering, hoeven gebrekkige verklaringen op dat onderdeel dus niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een negatief oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering. In die gevallen waarin de vreemdeling niet goed kan verklaren ten aanzien van het proces van zijn bekering en hij daarvoor een genoegzame verklaring kan geven, kan de bekering alsnog geloofwaardig worden geacht indien de vreemdeling wel overtuigt ten aanzien van zijn verklaringen over zijn kennis en activiteiten die hij verricht.
(…)
De IND weegt ingebrachte informatie van derden altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering, maar het gewicht dat hieraan wordt toegekend is afhankelijk van de individuele casus. Het uitgangspunt blijft immers dat de vreemdeling ten overstaan van de IND overtuigende verklaringen dient af te leggen over zijn bekering.
(…)
Aan verklaringen en/of rapporten van bijvoorbeeld kerkelijke instanties en geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de oprechtheid van de bekering op basis van de verklaringen die de vreemdeling tegenover de IND heeft afgelegd of ten overstaan van deze kerkelijke instantie of geloofsgenoten, zal in de regel een beperkt gewicht worden toegekend.
(…)
Aan verklaringen en/of rapporten van kerkelijke instanties waarin op basis van eigen waarnemingen wordt aangegeven welke rol de vreemdeling speelt binnen een (kerkelijke) organisatie en hoe hij hier binnen de gemeenschap uiting aan geeft, zal meer waarde worden toegekend. Het betreft namelijk feitelijke informatie die wordt toegevoegd aan het dossier en die de verklaringen omtrent het element activiteiten ondersteunen, waardoor de IND beter in staat wordt gesteld tot een geloofwaardigheidsbeoordeling te komen.
(…)
De feitelijke informatie van de kerkelijke gemeenschap over bijvoorbeeld het proces dat binnen die kerk tot een doop leidt, kan daarbij wel dienen ter ondersteuning van de verklaringen van de vreemdeling.
(…)
Indien de verklaringen van derden niet leiden tot het geloofwaardig achten van de bekering, dient gemotiveerd te worden om welke reden de verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen die de vreemdeling ten overstaan van de IND heeft afgelegd. Met de enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om zijn bekering aannemelijk te maken middels zijn verklaringen, zijn de verklaringen van derden niet zichtbaar meegewogen.
(…)
19. Zoals ter zitting besproken ter zitting is aan eiser slechts een beperkt aantal kennisvragen gesteld waarbij is gebleken dat eiser alle vragen “goed” heeft beantwoord. De rechtbank gaat er van uit dat indien verweerder de verklaringen van eiser op dit punt niet overtuigend zou hebben gevonden er meer vragen aan eiser waren gesteld. Eiser heeft immers niet zelf bepaald hoeveel vragen verweerder over zijn kennis heeft gesteld. Verweerder moet in het kader van zijn samenwerkingsplicht ook door middel van het stellen van vragen over basale kennis van het christendom eiser in de gelegenheid te stellen zijn bekering aannemelijk te maken. Door na een aantal goed beantwoorde vragen te stoppen met vragen stellen wordt dan ook in ieder geval de indruk gewekt dat eiser op dit onderdeel genoegzaam heeft verklaard. Dit komt in de door verweerder verrichte weging echter niet tot uiting. In het voornemen is overwogen dat:
”Ten aanzien van de kennis van het geloof wordt opgemerkt dat enige basale kennis van het christelijk geloof voor een ieder makkelijk te vergaren is. De door betrokkene geëtaleerde kennis met betrekking tot het geloof is onvoldoende onderscheidend om te concluderen dat sprake is van een oprechte bekering.”De rechtbank vermag niet in te zien dat als wordt tegengeworpen dat eiser slechts over basale kennis beschikt aan hem niet meer vragen zijn gesteld om zodoende te kunnen beoordelen of eiser over meer dan basale kennis beschikt. Niet wordt duidelijk hoe eiser wel voldoende onderscheidend had kunnen verklaren als hij nu alle gestelde vragen goed heeft beantwoord. In het bestreden besluit is overwogen dat:
“Voorts wordt betrokkene geen gebrekkige kennis van het geloof tegengeworpen en is dit in positieve zin meegewogen, maar dit doet er niet aan af dat betrokkene op meerdere punten geen inzicht kan geven in zijn persoonlijke beleving en ervaringen, zoals reeds in het voornemen en hierboven is overwogen.”De rechtbank overweegt dat weliswaar wordt gesteld dat de kennis in positieve zin is meegewogen maar dat niet duidelijk is hoe deze weging dan heeft plaatsgevonden, temeer nu uit het voornemen in het geheel niet blijkt dat verweerder de door eiser geëtaleerde kennis als positief kwalificeert. In het verweerschrift is tot slot vermeld dat: “
Eiser heeft een aantal kennisvragen weliswaar op de juiste wijze beantwoord, maar de verklaringen van eiser zijn naar de mening van verweerder niet zodanig overtuigend dat de bekering alsnog geloofwaardig moet worden geacht.”De rechtbank stelt vast dat ook in het verweerschrift niet duidelijk wordt gemaakt waarom dat ondanks de beantwoording van alle vragen deze verklaringen niet zodanig overtuigend zijn dat de bekering alsnog geloofwaardig is. Deze beoordeling van verweerder wekt de indruk dat ongeacht de beantwoording van de vragen door eiser, de vragen over kennis nimmer kunnen bijdragen aan de conclusie dat sprake is van een geloofwaardig te achten bekering, In die zin heeft verweerder in het onderhavige geval geen enkele waarde toegekend aan de tweede pijler terwijl die wel die kenbaar moet worden gewogen bij het beoordelen van het relaas. Dit betekent dat de weging niet (kenbaar) conform de werkinstructie heeft plaatsgevonden en daardoor het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
20. In het dossier bevinden zich meerdere verklaringen van derden waarin wordt aangegeven hoe eiser zich gedurende ruim tweeëneenhalf jaar feitelijk heeft gedragen in de contacten met christenen en bij activiteiten die in of vanuit een kerkgemeenschap plaatsvonden. Eiser heeft de navolgende verklaringen overgelegd met onder meer de volgende inhoud:
Verklaring van [naam] van 14 maart 2019:
“Vanaf januari 2019 is hij werkzaam in de Kringloopwinkel. Deze kringloopwinkel is een Christelijke instelling. (…). Hij leest heel veel uit de Bijbel, dat bemoedigt hem heel veel. Ik ondergetekende kan daar als Christen nog een voorbeeld aan nemen. Hij gaat ook naar de kerk, de Evangelische Gemeente Zutphen, de Kringloopwinkel is daar een onderdeel van.”
Verklaring van [naam] van 16 maart 2019:
“Ik heb [naam] leren kennen in de Evangelische Gemeente Zutphen. Hij bezoekt deze gemeente sinds juli 2018 en komt trouw elke zondag naar de kerk. (…) In december 2018 en in februari 2019 is hij bij ons thuis geweest. We hebben samen gegeten en gesproken over zijn geloof. Hij heeft verteld over zijn bekering tot het christelijk geloof en waarom hij wil leven als christen. Ook hebben wij samen gesproken over zijn verlangen om gedoopt te worden. [naam] heeft zich laten dopen op 24 februari 2019 in de Evangelische Gemeente Zutphen. Ik was getuige van zijn doop en heb hem, op zijn verzoek, gedoopt. Voorafgaand aan zijn doop heeft hij voor alle aanwezigen in de kerk getuigd van zijn veranderde leven en zijn verlangen om zich te laten dopen. (…) In een rustig gesprek met hem merk ik dat hij veel nadenkt over wat er gebeurt in zijn leven. Als hij vertelt wie Jezus is voor hem ontroert hem dat zichtbaar.”
Verklaring van [naam] van 3 maart 2019
“Afgelopen zomer hebben mijn vrouw en ik kennis gemaakt met [naam] na een kerkdienst bij de Evangelische Gemeente Zutphen. (…). Afgelopen week, 24 februari, heeft [naam] zich late dopen in de EGZ. (…)Tijdens de dienst gaf hij zijn getuigenis over hoe hij kennis had gemaakt met het Christelijk Geloof met Jezus als centraal middelpunt en hoe hem dat had veranderd. (…)”
Verklaring van [naam] van 19 maart 2019:
“In oktober 2017 heb ik [naam] Salamat voor de eerste keer ontmoet bij Compassie. Vanaf toen is hij tot nu toe, praktisch wekelijks naar de Bijbelstudie avonden gekomen, die georganiseerd worden voor Iraanse asielzoekers.
(…)
[naam] kwam binnen als een wat sombere man, stug, wel heel beleefd, maar niet zo toegankelijk. [naam] stelde af en toe vragen en maakte notities. Hij was een zeer verlegen en bescheiden persoon en vriendelijk in de omgang.
In de loop van de tijd ging hij actiever mee doen in de Bijbelstudie gesprekken en durfde hij ook zijn mening te geven.
(…)
Op 24 juli heeft [naam] een traumatische ervaring meegemaakt. Hij heeft toen veel angst ervaren en kwam in een hele moeilijke situatie.
In de nacht van 24 op 25 juli heeft hij tot God gebeden of Hij een oplossing wilde geven. En dat deed God. Door de verhoring van zijn roep om hulp naar God veranderde [naam] . Hij heeft dit moment ervaren als een bewijs dat God bestaat. Dat God ook in zijn leven aanwezig is.
Hij kon na deze ervaring twee weken verblijven in een huis van mensen uit de kerk en is daarna bij ons gekomen om een poosje te logeren. We hebben hem zien opbloeien als een man die veel vroeg over de Bijbel, en als hij uit de kerk kwam ons vertelde waardoor hij was geraakt. En die zijn Bijbel pakte en ons voorlas wat hij zo bijzonder vond in een bepaald Bijbelgedeelte. Die veel vrolijker werd, met vrienden optrok i.p.v. zich op te sluiten. Wekelijks bezoekt hij de diensten van de Evangelische Gemeente Zutphen.
In de Compassie heeft hij de film over het leven van Jezus gevolgd en de film over Paulus. Ook was hij actief in de gespreksgroep na het kijken van de film. De module ede Bijbel is Unieka heeft [naam] ook in de maanden september t/m november gevolgd en met het cijfer 7,1 afgesloten. Vooral in het afgelopen half jaar zie ik dat [naam] zelf veel in de Bijbel leest en teksten arceert. Ook worden er sinds augustus 2016 taallessen gegeven in Compassie. [naam] gaat hier wekelijks naar toe en doet zijn best om de Nederlandse taal te leren, ondanks dat het hem veel moeite kost. Begin dit jaar heeft hij besloten om vrijwilligers werk te gaan doen in het kringloopwinkeltje van de EGZ ( Evangelische Gemeente Zutphen). Hij vindt het fijn om dienstbaar te zijn en ook op deze manier te kunnen praten in de Nederlandse taal en broeders en zusters te ontmoeten uit de kerk die daar ook vrijwilliger zijn.”
21. De rechtbank overweegt dat deze verklaringen nieuwe inzichten bieden zoals bedoeld in de WI 2019/18. Er is immers geen sprake van een alternatieve geloofwaardigheidsbeoordeling, maar van een beschrijving van feitelijke gedragingen van eiser in de geloofsgemeenschap en de (veranderde) houding die hij daarin laat zien.
Ter zitting is nader aangevuld dat getuige [naam] eiser, nadat hij in juli 2018 enkele dagen gedetineerd is geweest, negen maanden bij hem in huis onderdak heeft geboden. De rechtbank overweegt dat de beschrijvingen van deze derde van de gedragingen van eiser zijn gebaseerd op dagelijks contact en dus op méér dan een wekelijkse ontmoeting in de kerk of bij een bijbel-les. Dhr. [naam] is door zijn intensieve contact met eiser in staat geweest om gedurende een lange periode feitelijke waarnemingen te doen en hij heeft deze waarnemingen beschreven in zijn verklaring. Verweerder heeft dit aspect van de verklaringen van deze derde echter niet kenbaar betrokken bij de weging in relatie tot de verklaringen die eiser zelf heeft afgelegd over zijn motieven om zich te bekeren en het proces wat hij daartoe heeft doorlopen.
22. Verweerder heeft nagelaten om de bovengenoemde verklaringen van derden kenbaar te betrekken in zijn beoordeling. Verweerder heeft in het voornemen bij het beoordelen en wegen van deze verklaringen immers volstaan met op te merken dat uit de verklaringen van deze derden
“op geen enkele wijze blijkt dat bij eiser sprake is van een oprechte, diepgewortelde en innerlijke christelijke overtuiging”. Dit is echter niet vereist blijkens de werkinstructie. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat
“Hiertoe wordt overwogen dat aan de verklaringen niet het gewicht toe komt dat betrokkene er aan toe wil kennen. Het is immers aan betrokkene om de gestelde bekering aannemelijk te maken door middel van het afleggen van overtuigende verklaringen. Gelet op wat hiervoor en in het voornemen is overwogen, is betrokkene hier niet in geslaagd. De overgelegde verklaringen
bieden bovendien geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering
en kunnen de geconstateerde algemene en oppervlakkige verklaringen van
betrokkene aangaande zijn bekering niet wegnemen”.In het verweerschrift heeft verweerder over de verklaringen van derden opgemerkt dat:
“ de door eiser overgelegde stukken wijzen er op dat hij een aantal christelijke activiteiten verricht. Echter, uit de overgelegde stukken blijkt op geen enkele wijze dat er bij eiser sprake is van een oprechte, diepgewortelde en innerlijke christelijke overtuiging.”Verweerder heeft de verklaringen van derden dus niet conform de werkinstructie betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en ook op dit punt niet genoegzaam gemotiveerd waarom eiser zijn gestelde bekering niet aannemelijk heeft gemaakt.
23. Verweerder kan wel worden gevolgd in zijn overwegingen over het rapport van de Stichting Gave. Verweerder heeft het verzoek van eiser om met de besluitvorming te wachten op het gereedkomen van het rapport van Stichting Gave niet ingewilligd. Eiser heeft vervolgens de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden in afwachting van de rapportage van Stichting Gave. Doordat vanwege de corona-maatregelen de zitting op een latere datum dan aanvankelijk gepland heeft plaatsgevonden is de rapportage gereedgekomen en overgelegd voor de uiteindelijke zitting, zodat niet is beslist op dit verzoek maar de inhoud van de rapportage desondanks is meegenomen bij de beoordeling door verweerder en de toetsing door de rechtbank. Verweerder heeft de inhoud van de rapportage ook bij het verweerschrift betrokken. Verweerder heeft hierbij conform de werkinstructie gemotiveerd waarom hij het rapport kwalificeert als een alternatieve geloofwaardigheidsbeoordeling die heeft plaatsgevonden op grond van dezelfde informatie waardoor dit rapport niet afdoet aan het bestreden besluit. De beroepsgrond van eiser dat verweerder het rapport van Stichting Gave integraal moet betrekken bij zijn beoordeling en moet weerleggen of anders de beoordeling van Stichting Gave integraal moet overnemen slaagt niet.
23. De rechtbank concludeert dat verweerder op meerdere punten ten aanzien van het nemen van afstand van de islam en ten aanzien van de bekering tot het christendom het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid of genoegzaam heeft gemotiveerd. Het besluit zal dan ook worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen en indien hij zijn standpunt wenst te handhaven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een oprechte bekering dit standpunt (grotendeels) opnieuw te motiveren.
25. De overige tegenwerpingen en beroepsgronden laat de rechtbank thans onbesproken omdat verweerder eerst nader moet motiveren of hij de hiervoor besproken tegenwerpingen in zijn nieuw te nemen besluit wil handhaven. De discussie tussen partijen of de gestelde bekering van eiser passief dan wel actief moet worden genoemd zal de rechtbank thans ook onbesproken laten. Dat is immers afhankelijk van hoe verweerder in zijn nieuw te nemen besluit de verklaringen van eiser zal beoordelen. Pas als duidelijk is welke verklaringen verweerder dan (alsnog) aannemelijk acht is deze discussie aan de orde. Als verweerder “een” bekering aannemelijk acht zal kunnen worden benoemd of al dan niet sprake is (geweest) van een actieve dan wel passieve bekering.
26. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank zal het besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder is ter zitting niet gevraagd om zich uit te laten over de termijn die nodig is om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank bepaalt daarom een termijn van zes weken en acht deze termijn lang genoeg omdat niet waarschijnlijk is dat eiser aanvullend moet worden gehoord.
27. Eiser heeft weliswaar geen zelfstandige gronden gericht tegen het inreisverbod. Nu echter het bestreden besluit wordt vernietigd kan het inreisverbod ook geen stand houden.
28. Het beroep is gegrond. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,00 en wegingsfactor 1).