202107488/1/V2.
Datum uitspraak: 26 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 25 november 2021 in zaak nr. NL21.6628 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Ook heeft hij ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft en geweigerd de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 25 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E. Jans, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Iraakse nationaliteit. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd homoseksueel te zijn en in Irak problemen te hebben gehad. Hij stelt onder meer problemen te hebben gehad nadat hij zoenend met zijn toenmalige partner [naam] op beveiligingsbeelden is vastgelegd. De staatssecretaris heeft de gestelde homoseksualiteit en de problemen die daaruit zouden zijn voortgevloeid ongeloofwaardig geacht.
Toepassing artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000
2. De eerste grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
3. De vreemdeling klaagt in de tweede grief onder meer over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. De vreemdeling betoogt dat uit het besluit niet blijkt dat de staatssecretaris rekening heeft gehouden met het feit dat homoseksualiteit in Irak een taboe is, dat hij uit een streng islamitische familie komt die vindt dat homoseksuelen dood moeten en dat hij bang is en zich schaamt voor zijn homoseksualiteit en daarover zo min mogelijk prijs wil geven in het openbaar, waardoor hij moeilijk over zijn gevoelens kan verklaren. Volgens de vreemdeling heeft de staatssecretaris niet inzichtelijk gemaakt dat hij hiermee rekening heeft gehouden. Verder betoogt hij dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn geestelijke gezondheid, wat hij in beroep heeft onderbouwd met een brief van zijn psychiater van 5 november 2021 waaruit blijkt dat hij onder meer kampt met PTSS, depressiviteit, concentratie- en geheugenproblemen en dat hij suïcidale gedachten heeft.
3.1. In onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2073, onder 1.1, staat dat de staatssecretaris in alle individuele asielzaken een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, waarbij hij rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Dat blijkt ook uit Werkinstructie 2019/17, waarin staat dat de staatssecretaris rekening moet houden met het referentiekader tijdens het gehoor en de geloofwaardigheidsbeoordeling van homoseksualiteit als asielmotief. 3.2. De staatssecretaris stelt zich ten onrechte op het standpunt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van de vreemdeling. De staatssecretaris wijst er namelijk op dat hij onder meer op verzoek van de vreemdeling in een andere ruimte het nader gehoor heeft afgenomen zodat de vreemdeling meer privacy had om zijn asielrelaas naar voren te brengen, dat hij vragen heeft gesteld over de medische en psychische gesteldheid van de vreemdeling, dat hij tijdens het nader gehoor voldoende pauzes heeft ingelast en op momenten dat de vreemdeling emotioneel werd hij de vreemdeling de ruimte heeft geboden om weer tot rust te komen. Hoewel het voormelde blijk geeft van zorgvuldig handelen tijdens het nader gehoor, blijkt daaruit niet dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader bij de volledige besluitvorming, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling in het besluit. Uit zowel het besluit als het daarin ingelaste voornemen, blijkt immers niet dat de staatssecretaris kenbaar het referentiekader heeft betrokken. De staatssecretaris verwijst slechts naar passages uit het rapport van het nader gehoor, waaruit blijkt dat hij voldoende zorgvuldig het nader gehoor heeft afgenomen zoals hiervoor uiteengezet. Die passages zien echter op feitelijkheden en daaruit blijkt niet zozeer hoe de staatssecretaris rekening heeft gehouden met de culturele achtergrond of het opleidingsniveau van de vreemdeling. Het besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank heeft dit onvoldoende onderkend.
3.3. De grief slaagt alleen al hierom.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 23 april 2021 wordt vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris moet inzichtelijk maken dat en hoe hij rekening houdt met het referentiekader van de vreemdeling en wat dat betekent voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 25 november 2021 in zaak nr. NL21.6628;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 23 april 2021, V-[...];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.929,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023
853