5.1.De minister heeft het 1e element geloofwaardig geacht. Ten aanzien van het 2e element is geloofwaardig geacht dat eisers familie afkomstig is uit de Tahama regio, specifiek Al Hudaydah, maar is echter ongeloofwaardig geacht dat eiser “behoort tot de gemarginaliseerde groep Tahama die wordt gezien als Muhammasheen.” De minister heeft de geloofwaardigheid van het 3e element in het midden gelaten.
6. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en namens hem is het volgende
-samengevat- aangevoerd. Eiser meent dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet geloofwaardig is dat eiser tot de Muhammasheen behoort. Het is niet eenvoudig om aan te tonen of je tot de Muhammasheen behoort. Voorts heeft eiser landeninformatie over de Muhammasheen overgelegd waaruit kan blijken wanneer je tot deze groep behoort en dat dit complex is. Eiser heeft alles gedaan om aannemelijk te maken dat hij tot deze groep behoort. Hij heeft er ook op gewezen dat zijn echtgenote ook tot deze groep behoort omdat deze groep alleen onderling mag trouwen. Hij heeft ook zijn originele paspoort op laten sturen uit Saoedi-Arabië maar dit is onderschept door de douane in Nederland. Niet is onderkend dat hij in bewijsnood verkeerd.
Verder meent eiser dat de minister ten onrechte niet heeft onderkend dat reeds het feit dat eiser afkomstig is uit het Tahama gebied eveneens maakt dat hij gemarginaliseerd wordt en een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van vervolging dan wel van onmenselijke behandeling. Tijdens het nader gehoor heeft eiser landeninformatie overgelegd over de misstanden die worden gepleegd door de Houthi’s tegen mensen uit Tahama. Hiermee heeft eiser aannemelijk gemaakt dat mensen uit Tahama direct risico lopen op een onmenselijke behandeling door de Houthi’s. Daar is niet op ingegaan.
De minister stelt in het voornemen ten onrechte dat uit het algemeen ambtsbericht niet blijkt dat mensen uit de golfstaten bij terugkeer naar Jemen een verhoogt risico lopen. Gelet op de betrokkenheid van Saoedi-Arabië bij het conflict in Jemen, is eiser van mening dat het feit dat in zijn paspoort staat dat hij is geboren in Saoedi-Arabië wel degelijk een groot probleem zal zijn als hij naar Jemen moet, hetgeen ook blijkt uit overgelegde informatie van VluchtelingenWerk.
Ook is het volstrekt onbegrijpelijk dat de minister in het bestreden besluit stelt dat het ongeloofwaardig is dat er samenhang is tussen de gevreesde problemen van eiser en die van zijn neef en diens zoon. Zijn neef heeft precies dezelfde achtergrond als eiser en is toen hij vanuit Saoedi-Arabië naar Jemen ging vermoord.
Eiser betwist ook het standpunt van de minister dat uit het Ambtsbericht van Jemen niet blijkt dat mensen uit de golfstaten, regio Tahama of Hudaydah bij terugkeer naar Jemen een verhoogd risico lopen. Hiernaar is onvoldoende onderzoek gedaan.
Eiser stelt tot slot dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn individuele omstandigheden een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van relevant element 2
7. De rechtbank stelt het volgende vast. Zoals hiervoor onder 5.1. staat weergegeven heeft de minister geloofwaardig geacht dat de familie van eiser afkomstig is uit de Tahama regio, specifiek Al Hudaydah. Dit oordeel van de minister is onder andere gebaseerd op de kopiepaspoorten van eisers ouders. Hierop staat tevens vermeld dat eisers ouders afkomstig zijn uit Zabid, een bekende plaats waar de Muhammasheen voorkomen. Eiser heeft in zijn gronden toegelicht dat uit landeninformatieblijkt de Muhammasheen geloven dat zij van Jemenitische afkomst zijn uit de regio Zabid en dat deze bevolkingsgroep tot slaaf is gemaakt en ook wel als Akhdam worden genoemd. Deze groep behoort niet tot een stam en wordt gezien als een groep zonder wortels. Dit is zowel in het bestreden besluit als ter zitting niet door de minister betwist. Evenmin staat ter discussie dat eiser het Tahami-dialect spreekt. Het vorenstaande brengt mee dat geloofwaardig is dat de afkomst van eisers familie is uit gebied waar de Muhammasheen hun oorsprong hadden en dat eiser zelf ook het dialect spreekt van mensen uit die regio.
Het standpunt dat het ingewikkeld is om aan te tonen dat een persoon tot de Muhammasheen behoort is door eisers gemachtigde onderbouwd met landeninformatie. In dat kader heeft eiser een brief van een promovendusin de geschiedenis van het moderne Midden-Oosten overgelegd. Hierin staat ondermeer ten aanzien van de Muhammasheen vermeld:
“In terms of what lines this community is defined, and whether they should be considered an ethnic group, is a complicated question. I think given the centuries long discrimination and forced endogamy of the community, I would consider them their own separate group. But rather than being a specific “race” of people, the Muhammasheen are a community that is defined by their historical discrimination, their marginalized social class, their “imagined” genealogy of African ancestry that non-muhamash Yeminis recite, and their history of labor in sanitation”.
Eiser heeft in zijn gronden aangegeven dat uit deze brief kan worden afgeleid dat de Muhammasheen een groep is die niet op basis van hun ras als aparte groep moet worden beschouwd maar op basis van historische discriminatie, hun gemarginaliseerde klasse, hun door andere Jemenieten verkondigde Afrikaanse afkomst en hun geschiedenis van werk en schoonmaak. De rechtbank stelt vast dat dit door de minister ook niet is betwist. Voorts acht de rechtbank in dit kader van belang dat in paragraaf 4.1.2 van het AABJemen van september 2023, staat dat de “Muhammasheen (etnische gemeenschap van gemarginaliseerden, laagste sociale klasse)” slachtoffer waren van sociale en institutionele discriminatie op grond van “ras, etniciteit of sociale status en dat zij buiten de tribale structuren in Jemen vallen.”
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het standpunt in het besluit dat niet geloofwaardig is dat eiser tot de Muhammasheen behoort, niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet goed is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister gelet op voornoemde brief en de inhoud van het ambtsbericht uitgegaan van een te beperkte definitie van Muhammasheen. De minister heeft deze toets namelijk met name beperkt tot een “etnisch gemarginaliseerde groep”, zie in dit verband ondermeer het gestelde bij punt 3 en 6 van het bestreden besluit. Daarmee zijn de stukken en verklaringen die eiser heeft afgelegd niet in het juiste kader en op de juiste merites beoordeeld en tevens is daarbij niet meegenomen dat geloofwaardig is dat de afkomst van eisers familie is gelegen in de plek waar Muhammasheen hun oorsprong vinden en dat eiser de taal uit de regio spreekt. De rechtbank is van oordeel dat de minister op grond van het bovenstaande zich op onvoldoende zorgvuldige en gemotiveerde gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser tot deze groep behoort en ten onrechte zelf geen onderzoek heeft verricht naar de vraag of eiser tot de Muhammasheen behoort. Deze beroepsgrond slaagt.