ECLI:NL:RBDHA:2025:21371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
NL25.55322 en NL25.55321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure ter voorkoming van presentatie bij Ugandese autoriteiten

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die asiel hebben aangevraagd. Verzoekers zijn uitgenodigd voor een presentatie bij de Ugandese autoriteiten, maar verzoeken de voorzieningenrechter om deze presentatie te verbieden totdat op hun asielberoepen is beslist. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen van verzoekers afgewezen en stelt dat de presentatie rechtmatig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de presentatie de effectiviteit van het rechtsmiddel aantast, omdat verzoekers vrezen voor hun veiligheid bij de Ugandese autoriteiten. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en verbiedt de minister om contact te hebben met de Ugandese autoriteiten over verzoekers totdat op de beroepen is beslist. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.55322 en NL25.55321

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam2] , verzoeker

[naam1], verzoekster
en hun minderjarige kinderen
[kind1]en
[kind2],
V-nummers: [nummer1] , [nummer2] , [nummer3] en [nummer4]
gezamenlijk: verzoekers,
(gemachtigde: mr. T. de Boer),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers. Verzoekers zijn bij brief van 4 november 2025 uitgenodigd voor een presentatie aan de (diplomatieke) vertegenwoordiger van Uganda op 14 november 2025 om 11:00 uur op de Ugandese ambassade te Brussel. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de geplande presentatie bij de Ugandese autoriteiten wordt verboden.
1.1.
De minister heeft desgevraagd gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter doet vanwege onverwijlde spoed uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekers hebben aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft met de bestreden besluiten van 26 augustus 2025 deze aanvragen afgewezen als respectievelijk ongegrond en kennelijk ongegrond. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld. [2]
3. Bij afzonderlijke brieven van 4 november 2025 zijn verzoekers uitgenodigd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor een gesprek op 14 november 2025 met de diplomatieke vertegenwoordiging van Uganda in verband met een onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van verzoekers. Verzoekers hebben op 10 november 2025 de DT&V verzocht om deze presentatie te annuleren. Bij e-mailbericht van 11 november 2025 heeft de DT&V dit verzoek afgewezen. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter om te bepalen dat de geplande presentatie wordt verboden, totdat op de door hen ingestelde beroepen is beslist. Ook wordt verzocht om de minister dan wel de DT&V te verbieden om over verzoekers in contact te treden met de Ugandese autoriteiten en hun persoonsgegevens (verder) met de Ugandese autoriteiten te delen, totdat op de door hen ingestelde beroepen is beslist.
4. Niet in geschil is dat de presentatie in persoon bij de Ugandese autoriteiten staat gepland op 14 november 2025 om 11:00 uur. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
5. Verzoekers voeren allereerst aan dat het voornemen om hen te presenteren afdoet aan de effectiviteit van de toezeggingen in de besluiten waarbij hun asielaanvragen zijn afgewezen. Daar staat immers vermeld dat verzoekers geen verzoek om een voorlopige voorziening hoeven in te dienen, omdat zij rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Het is volgens hen in strijd met die onderdelen van het besluit om verzoekers tegelijkertijd te dwingen mee te werken aan een presentatie bij de ambassade, zodat bij een eventuele negatieve uitkomst van de procedure hun vertrek kan worden bespoedigd. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb [3] en het vertrouwensbeginsel. Verder stellen verzoekers onder verwijzing naar het arrest Gnandi [4] dat de geplande presentatie bij de Ugandese ambassade de effectiviteit van het door het bij de rechtbank ingestelde rechtsmiddel tegen de afwijzing van hun asielaanvragen aantast. Door hen te presenteren bij de ambassade worden zij immers in de (rechts)macht gebracht van de autoriteiten voor wie zij vrezen. Daarnaast wordt op deze wijze de aandacht gevestigd op hun aanwezigheid in Nederland, terwijl nog niet door een rechter is vastgesteld of zij in Nederland recht op asielrechtelijke bescherming hebben. De minister loopt ten onrechte vooruit op de uitkomst van de beroepsprocedure en handelt daarmee in strijd met de strekking van het arrest Gnandi. Verzoekers hebben in dit verband gewezen op uitspraken van deze rechtbank [5] en de ABRvS [6] van 6 juni 2024. [7]
6. De minister stelt zich op het standpunt dat het presenteren hangende beroep rechtmatig is. De minister wijst op de omstandigheid dat het verkrijgen van een reisdocument meestal een langdurig proces is. Als pas na een ongegrondverklaring van het (hoger)beroep daarmee kan worden aangevangen, betekent dit dat ook na het verstrijken van de vertrektermijn nog geen reisdocument is verkregen. Dit heeft ook negatieve gevolgen voor de opvangmogelijkheden door het COa. [8] De minister wijst ook op de ratio van artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, namelijk dat de minister er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen. Verzoekers hebben op het moment weliswaar geen plicht om zelfstandig te vertrekken, van hen mag wel medewerking worden verlangd aan de voorbereiding van de terugkeer, zodat ingeval de negatieve beslissingen in de rechterlijke procedure worden bevestigd, het vertrek ook zo snel mogelijk kan plaatsvinden. In dit verband wijst de minister op uitspraken van deze rechtbank en de ABRvS. [9] De minister stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het arrest Gnandi. Een presentatie tast de effectiviteit van het rechtsmiddel niet aan. Ook wijst de minister op het arrest T.Q. [10] Het niet kunnen presenteren hangende de beroepsprocedure ontneemt volgens de minister dan ook het nuttig effect aan de Terugkeerrichtlijn. Het presenteren van verzoekers levert daarnaast op zichzelf geen risico op dat verzoekers worden behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM [11] volgens de minister. Zo zal de DT&V geen melding maken van het feit dat verzoekers asiel hebben aangevraagd in Nederland en verzoekers hoeven dat ook niet aan de autoriteiten kenbaar te maken.
7. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Uit het arrest van 19 juni 2018 van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi [12] volgt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De minister heeft ook niet de bevoegdheid verzoekers uit te zetten hangende de beroepsprocedure. Ook volgt uit het arrest dat verzoekers hun status van asielzoeker hangende de beroepsprocedure behouden. De beroepsprocedures tegen de afwijzing van de asielaanvragen lopen nog en aan verzoekers is – gelet op het voorlopige uitstel van vertrek vanwege medische gronden – geen terugkeerbesluit opgelegd.
7.1.
De voorzieningenrechter maakt uit het arrest Gnandi op dat hangende het beroep tegen het terugkeerbesluit weliswaar niet alle uitzettingshandelingen door de minister zijn verboden, maar dat deze uitzettingshandelingen wel zijn verboden als ze de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten. In de zaken van verzoekers ziet de voorzieningenrechter aanleiding analoge toepassing te geven aan het arrest Gnandi. Weliswaar komt het mogen afwachten van het beroep niet in gevaar met een presentatie bij de Ugandese autoriteiten, maar het gaat hier niet alleen om het afwachten van de procedure, maar ook de effectiviteit van de uitkomst daarvan. Een presentatie bij de autoriteiten van het land waartegen verzoekers, en in het bijzonder verzoeker, bescherming vragen voordat een rechter zich over die beschermingsvraag heeft uitgelaten, tast de effectiviteit van (de uitkomst van) het rechtsmiddel dan ook aan. Dit geldt temeer nu het juist (mede) de autoriteiten van Uganda zijn waarvoor verzoekers stellen te vrezen.
7.2.
Het standpunt van de minister, dat erop neer komt dat hij, mede gelet op de opvangmogelijkheden, er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekers op 10 maart 2022 een aanvraag hebben ingediend, waarop de minister (pas) op 30 januari 2025 heeft beslist en welke besluiten op 29 april 2025 zijn ingetrokken nadat zij beroep hadden ingesteld. Met de besluiten van 26 augustus 2025 heeft de minister de aanvragen opnieuw afgewezen.
7.3.
Voor zover de minister wijst op het arrest TQ is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze vergelijking niet opgaat. Nog daargelaten dat het onderliggende feitencomplex een andere is dan die ten grondslag lag aan het arrest TQ, volgt uit dat arrest niet dat handelingen die gericht zijn op het vertrek of uitzetting mogen plaatsvinden voor zover met die handelingen de effectiviteit van het ingediende rechtsmiddel worden aangetast.
8. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat presentatie van verzoekers bij de ambassade van hun land van herkomst achterwege moet blijven totdat op de beroepen in de asielprocedure is beslist. De minister mag ook niet over verzoekers in contact treden met de Ugandese autoriteiten en hun persoonsgegevens (verder) met de Ugandese autoriteiten delen, totdat op de beroepen in de asielprocedure is beslist.
8.1.
Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, krijgen verzoekers een vergoeding voor hun proceskosten. De minister moet deze betalen. De vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoekers een verzoekschrift heeft ingediend en sprake is van samenhangende zaken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken toe in die zin dat de verzoekers niet mogen worden gepresenteerd totdat op de beroepen in de asielprocedure is beslist;
  • verbiedt de minister om over verzoekers in contact te treden met de Ugandese autoriteiten en hun persoonsgegevens (verder) met de Ugandese autoriteiten te delen totdat op de beroepen in de asielprocedure is beslist;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.NL25.46264 en NL25.46257.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.HvJ EU, 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465 r.o. 61-64 en 67.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
11.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
12.ECLI:EU:C:2018:465.