ECLI:NL:RBDHA:2024:17193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.41128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot presentatie bij ambassade

Op 22 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een Liberiaanse asielzoeker, een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Verzoeker had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 21 september 2023 door de Minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat nog aanhangig is bij de rechtbank. In de tussentijd heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzoeker geïnformeerd over een geplande presentatie bij de ambassade in Brussel op 23 oktober 2024. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze presentatie, omdat hij vreest voor zijn veiligheid bij de autoriteiten van Liberia. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de presentatie niet mag plaatsvinden, omdat dit de effectiviteit van het rechtsmiddel in de asielprocedure kan aantasten. De voorzieningenrechter heeft de minister in de proceskosten van verzoeker veroordeeld tot een bedrag van € 875,00. De uitspraak benadrukt dat hangende het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag, de minister geen handelingen mag verrichten die de rechtsgevolgen van het asielbesluit kunnen aantasten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41128

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

1. Bij besluit van 21 september 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen op 16 oktober 2023 beroep ingesteld. Dit beroep is aanhangig bij deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht (zaaknummer NL23.32659). In dit beroep is nog geen uitspraak gedaan.
1.1.
Bij emailbericht van 18 oktober 2024 is verzoeker door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) bericht dat voor hem een presentatie is ingepland bij de ambassade in Brussel op 23 oktober 2024 om 11:00 uur. Dit bericht is op 21 oktober doorgezonden aan de huidige gemachtigde van verzoeker. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze presentatie bij de ambassade.
1.2.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker om verweerder te verbieden de op 23 oktober 2024 geplande presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Liberia te laten plaatsvinden.
1.3.
De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. [1]

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet mag worden gepresenteerd bij de diplomatieke vertegenwoordiging totdat er op het beroep in de asielprocedure is beslist;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,00.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Verzoeker stelt van Liberiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2000] .
4. Verzoeker voert aan dat met het beroep dat hij heeft ingesteld tegen het besluit op zijn asielaanvraag van 16 januari 2023 alle rechtsgevolgen, waaronder het terugkeerbesluit, van het asielbesluit zijn opgeschort. Dit volgt ook uit het arrest Gnandi [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie en paragraaf A3/4.3 van de Vreemdelingecirculaire (Vc). Nu verzoeker een verzoek heeft gedaan voor internationale bescherming en de rechtbank nog niet heeft beslist op dat beroep, mag de minister geen uitzettingshandelingen verrichten, zoals het opstarten van een lp-traject of presentaties bij de vertegenwoordiging van Liberia. Dit te meer nu verzoeker in zijn asielrelaas stelt te vrezen voor deze autoriteiten. Het eventuele risico van uitlekken van de reden voor verblijf in Nederland moet worden voorkomen. Niet is gebleken dat de minister verzoeker niet op een later (veilig) moment kan presenteren.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat het presenteren hangende beroep rechtmatig is. De minister wijst op de omstandigheid dat het verkrijgen van een reisdocument meestal een langdurig proces is. Als pas na ongegrondverklaring van het (hoger)beroep daarmee kan worden aangevangen, betekent dit dat ook na het verstrijken van de vertrektermijn nog geen reisdocument is verkregen. Dit heeft ook negatieve gevolgen voor de opvangmogelijkheden door het COa. De minister wijst ook op de ratio van artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, namelijk dat de minister er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen. Verzoeker heeft op het moment weliswaar geen plicht om zelfstandig te vertrekken, van hem mag wel medewerking worden verlangd aan de voorbereiding van de terugkeer, zodat ingeval de negatieve beslissing in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek ook zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Volgens de minister geldt het verbod op het starten van onder andere de presentatie van de vreemdeling bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst slechts indien de aanvraag voor een asielvergunning in behandeling is bij de IND, en niet wanneer sprake is van een gerechtelijke procedure naderhand. [3] De minister stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het arrest Gnandi. Een presentatie tast de effectiviteit van het rechtsmiddel niet aan. Wanneer tot de behandeling van het beroep geen presentatie aan de autoriteiten zou kunnen plaatsvinden zou dat betekenen dat de terugkeerprocedure complexer wordt en aanzienlijk vertraging oploopt, hetgeen in strijd is met de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn. Ook wijst de minister op het arrest T.Q. Het presenteren van verzoeker levert daarnaast op zichzelf geen risico op dat verzoeker wordt behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM volgens de minister. Zo zal de DT&V geen melding maken van het feit dat verzoeker asiel heeft aangevraagd in Nederland en verzoeker hoeft dat ook niet aan de autoriteiten kenbaar te maken.
6. De voorzieningenrechter stelt ten eerste vast dat aan verzoeker in het besluit van 21 september 2023, waarbij zijn asielaanvraag is afgewezen, ook een terugkeerbesluit is opgelegd, waarbij een vertrektermijn van vier weken is gegund. Verder mag verzoeker het beroep tegen het besluit van 21 september 2023 afwachten en schort dit beroep de rechtsgevolgen van het besluit op. De minister heeft (in dit geval) dan ook niet de bevoegdheid verzoeker uit te zetten hangende de beroepsprocedure. De beroepsprocedure tegen het besluit van 21 september 2023 loopt nog bij deze rechtbank.
7. De voorzieningenrechter maakt uit het arrest Gnandi op dat lidstaten hangende het beroep tegen het besluit, waarbij zowel het verzoek om internationale bescherming wordt afgewezen als een terugkeerbesluit wordt opgelegd, in ieder geval geen handelingen mogen verrichten als ze hiermee de effectiviteit van het rechtsmiddel tegen dat besluit aantasten. Het standpunt van de minister dat de presentatie van verzoeker bij de ambassade de effectiviteit van het rechtsmiddel niet aantast, volgt de voorzieningenrechter niet. Dit kan in het geval van verzoeker immers niet met zekerheid worden vastgesteld, nu hij in zijn asielrelaas stelt te vrezen voor de autoriteiten van zijn land van herkomst. De minister verwacht van verzoeker dat hij meewerkt aan een onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit bij de diplomatieke vertegenwoordiging van dat betreffende land, nog voordat er op zijn beroep is beslist. Het standpunt van de minister dat het presenteren op zichzelf geen réfoulement-risico oplevert, volgt de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande ook niet. Dit risico kan immers niet worden uitgesloten. Het mag zo zijn dat de minister aan de autoriteiten niet kenbaar zal maken dat verzoeker asiel heeft aangevraagd, maar dat laat onverlet dat dat wel aan de orde kan komen tijdens de presentatie en evenmin zijn de overige gevolgen te overzien van het presenteren van een persoon aan de autoriteiten voor wie hij stelt te vrezen.
8. Anders dan de minister stelt, leidt de voorzieningenrechter uit het arrest Gnandi niet af dat het presenteren van de vreemdeling bij de ambassade van het land van herkomst wél is toegestaan als er nog een beroepsprocedure loopt. Dit wordt immers expliciet noch impliciet in het arrest benoemd. Het arrest benoemt überhaupt niet de vraag welke handelingen in het kader van de terugkeerprocedure zijn toegestaan hangende het beroep. Dit volgt verder ook niet uit de door de minister in het verweer genoemde uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Deze uitspraken zien op aanvragen van reguliere verblijfsvergunningen in het kader van de Kinderpardonregeling en het meewerkcriterium, en zij geven bovendien geen oordeel over de vraag of een presentatie bij de ambassade hangende beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag is toegestaan. Uit deze uitspraken leidt de voorzieningenrechter verder ook niet af dat er een onderscheid zou bestaan tussen de bevoegdheden van de minister ten tijde van de behandeling van de asielaanvraag en de behandeling van het (hoger)beroep tegen de afwijzing van die aanvraag, zoals de minister stelt.
9. De minister wijst nog op de uitspraak van de Afdeling [4] naar aanleiding van het arrest TQ. [5] In die uitspraak noch het arrest leest de voorzieningenrechter– anders dan de minister –dat vertrekhandelingen in situaties als de onderhavige mogen plaatsvinden. Blijkens de uitspraak van de Afdeling stelde de minister zich juist op het standpunt dat onderzoek waarbij gegevens over de identiteit of andere gegevens van de niet-begeleide minderjarige bij de autoriteiten in het land van herkomst bekend kunnen worden, pas kan plaatsvinden nadat de asielaanvraag is afgewezen. Dat heeft tot gevolg dat de procedure wordt opgeknipt in twee fases. In de uitspraak is echter niets gezegd over contact met de autoriteiten gedurende de tweede fase, terwijl de afwijzing van het asielverzoek nog niet onherroepelijk is. De Afdeling overweegt wel expliciet dat onder geen beding het opsporingsproces in de tweede fase er toe mag leiden dat gevaar ontstaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden.
Conclusie en gevolgen
10. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat presentatie van verzoeker bij de ambassade van zijn land van herkomst in beginsel verboden is totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist. Overigens is hierbij is ook overwogen dat niet is gebleken van een spoedeisend belang bij verweerder.
11. De voorzieningenrechter zal de voorlopige voorziening toewijzen en bepalen dat de voorgenomen presentatie van verzoeker bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Liberia in Brussel op 23 oktober 2024 geen doorgang mag vinden totdat er op het beroep in de asielprocedure is beslist.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
22 oktober 2024 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.ECLI:EU:C:2018:465.
3.De minister verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling van 28 juli 2016
5.ECLI:C:EU:2021:9.