ECLI:NL:RBDHA:2024:13993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.33064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op presentatie bij Gambiaanse ambassade in asielprocedure

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die is uitgenodigd voor een presentatie bij de Gambiaanse ambassade. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om deze presentatie te verbieden, omdat hij vreest voor vervolging in zijn land van herkomst. De voorzieningenrechter oordeelt dat de presentatie een uitzettingshandeling is die de effectiviteit van het rechtsmiddel in de asielprocedure kan aantasten. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat nog niet is behandeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vereiste onverwijlde spoed aanwezig is, aangezien de presentatie op korte termijn gepland staat. De voorzieningenrechter verwijst naar het arrest Gnandi, waarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit niet intreden zolang er beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De voorzieningenrechter concludeert dat de presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten moet worden verboden totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33064

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Berger),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Verzoeker is bij brief van 19 augustus 2024 uitgenodigd voor een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiger van Gambia op 27 augustus 2024 om 10:00 uur op de Gambian Embassy te Brussel. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de geplande presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten wordt verboden.
1.1.
De voorzieningenrechter doet vanwege onverwijlde spoed uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Bij besluit van 11 juni 2024 heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als ongegrond. Daarbij heeft de minister ook beslist dat aan verzoeker een terugkeerbesluit wordt opgelegd. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank nog niet behandeld.
3. Bij brief van 19 augustus 2024 is verzoeker door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) uitgenodigd voor een gesprek op 27 augustus 2024 met de diplomatieke vertegenwoordiger van Gambia in verband met een onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van verzoeker, zodat zijn vertrek mogelijk wordt gemaakt. Verzoeker verzoekt de voorlopige voorzieningenrechter om te bepalen dat de geplande presentatie wordt verboden.
4. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
5. Niet in geschil is dat de presentatie in persoon bij de Gambiaanse autoriteiten staat gepland op 27 augustus 2024 om 10:00 uur. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
6. Verzoeker voert allereerst aan dat de presentatie een uitzettingshandeling is die het effectieve rechtsmiddel van de beroepsprocedure schendt. De handelswijze van de DT&V is in strijd met het arrest Gnandi. Hieruit volgt dat het rechtsmiddel tegen een afwijzing van een verzoek om internationale bescherming doeltreffend dient te zijn en dat dit vereist dat alle gevolgen van een terugkeerbesluit worden geschorst totdat op dat rechtsmiddel is beslist. Verzoeker wijst tot slot erop dat hij in zijn asielrelaas stelt te vrezen voor de autoriteiten van zijn land van herkomst. Een eventueel risico op het uitlekken van de reden van verblijf in Nederland moet worden voorkomen en het is niet gebleken dat de minister verzoeker niet op een later (veilig) moment kan presenteren. [3]
7. De minister stelt zich op het standpunt dat het presenteren hangende beroep rechtmatig is. De minister wijst op de omstandigheid dat het verkrijgen van een reisdocument meestal een langdurig proces is. Als pas na ongegrondverklaring van het (hoger)beroep daarmee kan worden aangevangen, betekent dit dat ook na het verstrijken van de vertrektermijn nog geen reisdocument is verkregen. Dit heeft ook negatieve gevolgen voor de opvangmogelijkheden door het COa. De minister wijst ook op de ratio van artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, namelijk dat de minister er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen. Verzoeker heeft op het moment weliswaar geen plicht om zelfstandig te vertrekken, van hem mag wel medewerking worden verlangd aan de voorbereiding van de terugkeer, zodat ingeval de negatieve beslissing in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek ook zo snel mogelijk kan plaatsvinden. De minister stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het arrest Gnandi. Een presentatie tast de effectiviteit van het rechtsmiddel niet aan. Ook wijst de minister op het arrest T.Q. Het presenteren van verzoeker levert daarnaast op zichzelf geen risico op dat verzoeker wordt behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM volgens de minister. Zo zal de DT&V geen melding maken van het feit dat verzoeker asiel heeft aangevraagd in Nederland en verzoeker hoeft dat ook niet aan de autoriteiten kenbaar te maken.
8. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Uit het arrest van 19 juni 2018 van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi [4] volgt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De minister heeft ook niet de bevoegdheid verzoeker uit te zetten hangende de beroepsprocedure. Ook volgt uit het arrest dat verzoeker zijn status van asielzoeker hangende de beroepsprocedure behoudt. De beroepsprocedure tegen de afwijzing van de asielaanvraag en dus tevens het terugkeerbesluit loopt nog bij deze rechtbank.
8.1.
De voorzieningenrechter maakt uit het arrest Gnandi op dat hangende het beroep tegen het terugkeerbesluit weliswaar niet alle uitzettingshandelingen door de minister zijn verboden, maar dat deze uitzettingshandelingen wel zijn verboden als ze de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten. Weliswaar komt het mogen afwachten van het beroep niet in gevaar met een presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten, maar het gaat hier niet alleen om het afwachten van de procedure, maar ook de effectiviteit van de uitkomst daarvan. Een presentatie bij de autoriteiten van het land waartegen verzoeker – wegens in zijn asielrelaas gestelde vrees voor vervolging wegens homoseksualiteit – bescherming vraagt, voordat een rechter zich over die beschermingsvraag heeft uitgelaten, tast de effectiviteit van (de uitkomst van) het rechtsmiddel naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel aan. Dit geldt te meer nu het juist de autoriteiten van Gambia zijn waarvoor verzoeker stelt de vrezen. Dat deze autoriteiten zich in Nederland bevinden doet hieraan niet af. Dat het op dit moment verbieden van de presentatie betekent dat de terugkeerprocedure (aanzienlijke) vertraging oploopt, heeft de minister niet aannemelijk gemaakt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag dateert van 11 juni 2024 en de DT&V tot op heden niet is overgegaan tot deze uitzettingshandeling. Niet wordt ingezien dat een verdere vertraging – door het op dit moment in ieder geval niet door laten gaan van de presentatie – in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
8.2.
Het standpunt van de minister, dat hij mede gelet op de opvangmogelijkheden, er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoeker op 9 oktober 2021 een aanvraag heeft ingediend, waarop de minister (pas) op 11 juni 2024 heeft beslist.
8.3.
De minister wijst nog op het arrest T.Q. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom dat arrest de gevolgen moet hebben die de minister wenst ten aanzien van de onderhavige beslissing van de DT&V. In dit arrest leest de voorzieningenrechter in ieder geval – anders dan de minister – niet dat vertrekhandelingen zoals de onderhavige bij volwassen vreemdelingen, die al wel een terugkeerbesluit hebben ontvangen, dat overigens nog niet onherroepelijk is, mogen plaatsvinden.
8.4.
De minister stelt zich tot slot nog op het standpunt dat het presenteren op zichzelf niet leidt tot de conclusie dat verzoeker het risico loopt te worden behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het kan zo zijn dat de minister aan de autoriteiten niet kenbaar zal maken dat verzoeker asiel heeft aangevraagd, maar dat laat onverlet dat dat wel aan de orde kan komen tijdens de presentatie. De minister heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt evenzeer voor het standpunt van de minister dat dat risico los staat van een eventueel 3 EVRM-risico in het land van herkomst.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de presentatie van verzoeker bij de autoriteiten van zijn land van herkomst achterwege moet blijven totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet mag worden gepresenteerd bij de ambassade van Gambia totdat op het beroep is beslist;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Rechtbank Den Haag 17 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12116, Rechtbank Den Haag 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8856 en Rechtbank Den Haag (zp Zwolle) 3 augustus 2022, zaaknummer AWB 22/4815 (niet gepubliceerd).
4.Arrest van 19 juni 2018 van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2018:465.