ECLI:NL:RBDHA:2019:2130
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake medewerking aan presentatie bij de Afghaanse ambassade
Op 5 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, die asiel hebben aangevraagd, bezwaar maakten tegen een voorgenomen presentatie bij de Afghaanse ambassade. De verzoekers hadden op 9 februari 2016 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 december 2018 waren afgewezen. Tegen deze afwijzingen hadden de verzoekers beroep ingesteld, maar daar was nog geen uitspraak op gedaan. Op 19 februari 2019 maakten de verzoekers bezwaar tegen de presentatie en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om hen te verbieden zich te presenteren bij de ambassade totdat er uitspraak was gedaan op hun beroepen.
De voorzieningenrechter overwoog dat, volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoekers beroepen zich op het arrest Gnandi van het Hof van Justitie, waarin werd geoordeeld dat het recht op een effectief rechtsmiddel en het verbod op refoulement vereisen dat alle rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit geschorst moeten worden totdat er een uitspraak is gedaan op de asielaanvraag. De verweerder, de Staatssecretaris, stelde echter dat de verplichting tot medewerking aan de presentatie niet in strijd is met dit arrest, omdat artikel 61 van de Vreemdelingenwet ook in dergelijke gevallen medewerking kan vorderen aan voorbereidende handelingen van het vertrek.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de verzoekers tegen de presentatie bij de ambassade geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.